Geschut, waarbij, zoowel door vereenvoudiging van de voor het laden en afvuren benoodigde verrichtingen als door het nagenoeg onveranderd blijven van de richting van den vuurmond bij het schot, het afgeven van een zeer groot aantal gerichte schoten in korten tijd mogelijk is. Wanneer alleen aan de eerste voorwaarde voldaan wordt, spreekt men van sneliaadgeschut.
Het streven om de vuursnelheid te vergrooten ontstond het eerst bij het scheepsgeschut, teneinde de snelvarende torpedobooten te kunnen bestrijden. Aanvankelijk slechts toegepast op zeer lichte kalibers, treft men het S. en sneliaadgeschut tegenwoordig bij alle geschutsoorten aan, hoofdzakelijk echter daar, waar de doelen dikwijls slechts korten tijd onder vuur kunnen genomen worden, zooals bij scheeps- en kustgeschut en bij het veldgeschut. De middelen waardoor de groote vuursnelheid wordt verkregen zijn hoofdzakelijk: 1. Het vereenvoudigen van de bewegingen door welke het sluitstuk van den vuurmond wordt geopend en gesloten. 2. Het vereenigen van geschutlading, ontstekingsmiddel en projectiel tot een geheel, patroon genaamd. 3. Het opheffen of zeer geleidelijk remmen van den terugloop (voor de hydraulische rem, zie Veldgeschut). 4. Het gebruik van rookzwak kruit. 5. Het gebruik van verbeterde richtmiddelen (zie Veldgeschut). Ook heeft men den terugstoot van den vuurmond gebruikt om dezen opnieuw te laden en af te vuren; met deze automatische kanonnen verkrijgt men een vuursnelheid van ongeveer 300 schoten per minuut, deze inrichting is tot nu toe alleen toegepast op zeer lichte kalibers (3.7 c.M.). Dergelijke vuurmonden zijn onder den naam van Pompoms, door de Boeren en later ook door de Engelschen, in den Z.-Afrikaanschen oorlog gebezigd. Zie de plaat bij Veldgeschut.