hol projectiel, tegenwoordig uitsluitend van langwerpigen vorm, dat behalve eene springlading, een aantal kogels bevat. De springlading kan geplaatst zijn in den kop van het projectiel, in het midden volgens de lengte-as, of wel in den bodem.
Laatstgenoemde constructie, tegenwoordig het meest in gebruik, wordt „kamergranaatkartets” genoemd. De wand van het projectiel wordt van staal en zoo dun mogelijk gemaakt, ten einde zooveel mogelijk ruimte voor de kogels beschikbaar te hebben. De wanddikte en de springlading zijn onderling zóó geregeld, dat bij het ontploffen dezer laatste de wand van het projectiel in de meeste gevallen heel blijft. De op het projectiel geschroefde kop wordt door de ontploffing weggeslingerd en de kogeltjes in voorwaartsche richting uit het projectiel geschoten. De S. moet boven den grond en op eenigen afstand vóór het doel springen, de kogeltjes hebben zich dan voldoende verspreid om het doel over de noodige breedte te kunnen treffen. De S. wordt tot ontploffing gebracht door een tijdbuis, welke in den kop is vastgeschroefd. Bij de moderne S. bedraagt het gezamenlijk gewicht der kogeltjes 40—50 °/o van het projectielgewicht. De kogels zelve wegen van 8—15 gram. Een op de juiste hoogte boven den grond springende S. maakt het terrein over een diepte van 300 a 350 M. onveilig.