vierde koning van Israël (1015—975 v. Chr.), wettige zoon van David en Bethsabee, werd op uitdrukkelijk bevel van David tot koning gezalfd met voorbijgaan van Adonias, Salomo’s oudsten broeder.
De regeering van S. was zeer schitterend en zijn wijsheid werd alom geprezen. Hierdoor en door de pracht die 8. tentoonspreidde in het bouwen van den tempel en het ondernemen van andere grootsche werken, werd de koningin van Saba ertoe gebracht, om zich persoonlijk van dit alles te gaan overtuigen. Maar Salomo’s roemzucht was oorzaak van zijn val. Meermalen overtrad hij de voorschriften van den joodschen godsdienst en om zijne vele nietjoodsche vrouwen te behagen, bouwde hij zelfs tempels voor Astarthes en Moloch. Of S. zich voor zijn dood bekeerd heeft is niet met zekerheid vast te stellen. Vóór zijn val schreef hij vele werken, waaronder ook de volgende aan hem worden toegeschreven: het Hooglied, het Boek der Wijsheid, het Boek der Spreuken, en volgens sommigen ook het boek Job.