Nederlandsch godgeleerde, in 1770 te Grouw in Friesland geboren, werd in 1794 proponent bij de doopsgezinden en was achtereenvolgens predikant te Blokzijl, te Dokkum en te Amsterdam. In 1812 tot hoogleeraar aan het doopsgezinde seminarie benoemd, aanvaardde hij die betrekking ten gevolge der openbare gebeurtenissen eerst in 1814.
Hij overl. in 1826 op zijn buitenverblijf bij Koudum in Friesland. Teyleris godgeleerd genootschap bekroonde zijn prijsvraag Over de Zoenoffers des 0. V. Onderscheidene zijner redevoeringen en verhandelingen komen in verschillende tijdschriften voor; •ook verscheen van hem een Hulde aan G. Hesselink (Amsterdam 1812).Zijn zoon, Wopko Cnoop K., in 1800 te Amsterdam geb., werd op zijn 23ste jaar proponent en aanvaardde, na een buitenlandsche letterkundige reis, den predikdienst te Utrecht. In 1828 zag hij zich tot hoogleeraar .aan de kweekschool der doopsgezinden benoemd en overl. in 1849.