de Vuurlichamen. familie van Manteldieren (Tunicata, Luciae), met slechts één geslacht, Pyrosoma, waarvan de weinige soorten leven in de tropische en subtropische zeeën, tot in de Middell. zee, dikwijls in groote scholen, die zich over een aanmerkelijke uitgestrektheid, soms mijlen ver, in zee uitbreiden. Deze dieren zijn hun naam (vuurlichaam) verschuldigd aan het sterke licht, dat zij gedurende den nacht uitstralen, en dat, aanvankelijk wit, achtereenvolgens roode, gele groene en blauwe tinten aanneemt.
Door beweging en aanraking neemt dit lichtuitstralend vermogen toe, In zoet water overgebracht, blijven de dieren tot aan hun dood onafgebroken voortlichten. Het licht schijnt voornamelijk uit te gaan van tallooze bruinachtige en roode stipjes, die in de lichaamsmassa verstrooid zijn. Wordt een Pyrosoma opengesneden onder water, dan verbreiden zich deze stipjes daarin en gaan elk voor zich voort met lichten. De P. zijn samengestelde dieren, gevormd door de vereeniging van een groot aantal individu’s tot een 8—20 centim, lang buisvormig, week, geheel doorschijnend lichaam, dat aan het eene einde open is, en waaraan zij zich als in onregelmatige kringen geplaatste tepels vertoonen. Hun cloacaal-openingen zijn alle binnenwaarts, naar de holte der buis gekeerd, die derhalve een gemeenschappelijke cloaeaholte is. De kieuwopeningen zijn juist daartegenover, buitenwaarts gericht. Elke tot een kort buisje verlengde kieuwopening is door 6—8 insnijdingen in voelerachtige lobjes verdeeld. De vermenigvuldiging geschiedt dee’s door knopvorming, deels door eieren, waarin zich samengestelde embryones vormen. Slechts een enkel ei komt tegelijk tot ontwikkeling. Dit is bevat in een zakje, dat dot>r een hollen steel aan den cloacawand is bevestigd. Daarin ontstaat een kleine kolonie van vier individuen. Deze vorming heeft nog plaats terwijl het ei in de cloaeaholte ligt.