Gepubliceerd op 18-03-2021

Prunus

betekenis & definitie

L. (fam. Rosaceae), boomen of heesters met verspreide enkelvoudige bladeren, wier vrije steunbladeren spoedig afvallen; bloemen in trossen of schermen.

De ongeveer 80 soorten van P. leven vooral in de gematigde luchtstreek van het n. halfrond. In Ned. vindt men de gekweekte soorten P. avium L., meikers; P. Gerasus L., morel; P. serotina Ehrh. (zie Kers); verder P. Padus L., hondskers, wilde sering, met hangende bloemtrossen; de pruimen: P. spinosa L„ sleedoorn, sleepruim, een gedoomde struik met tallooze alleenstaande bloemen, die vóór de bladeren verschijnen; vrij algemeen in heggen, op zandgrond, duinen, enz.; P. domestica L., kwets; P. insititia L., kriek; P. cerasifera Ehrh., kersprüim; P. Armeniaca, abrikoos (zie ald.). P. Lauro-Cerasus L., laurierkers, wordt wegens haar altijd groene, leerachtige bladeren als een der schoonste sierheesters gekweekt. P, Mahaleb L., weichselboom, St. Luciakers, is in Midden-Europa inheemsch. Uit het hout vervaardigt men, in de Vogeezen vooral, de welriekende Weichsel pijpenroeren, terwijl de zaadkernen de grondstof leveren voor de bereiding van het maraskino, het liqueur de noyaux en het kirschwasser.

< >