ontleend aan het adjectief privatus (van het lat. privare, afzonderen, aan de gemeenschap onttrekken), is in subjectieven zin het recht of de bevoegdheid, waarvan men in gegeven omstandigheden al of niet gebruik kan maken, of naar willekeur weer opgeven. Objectief is ’t het recht van den eenen burger of zedelijk lichaam tegenover den ander, waarbij de Staat dus niet als zoodanig is geïnteresseerd.
Derhalve is de inhoud van het Burgerlijk wetboek zoowel als dat van Koophandel gegrond op het P. Hieruit volgt dat alle rechten, die in het B. W. zijn omschreven, nimmer een staatsrechtelijke (zie ald.) strekking kunnen hebben; d. w. z. dat de Staat in zijn eigenlijke beteekenis buiten het P. valt. Bij een onteigeningswet bijv. is de Staat onaantastbaar; ofschoon het recht van den eigendom bij het B. W. wordt geregeld en gewaarborgd, heeft dit geen invloed wanneer de Staat in zijn ware gedaante, (dus als vertegenwoordigende het geheele volk) eischt. Zoo en uit dien hoofde valt het Strafrecht buiten het P. Een proces met den Staat is daarom uit den aard der zaak, altijd gegrond op het P.Nemen we nogmaals het voorbeeld van onteigening, dan kan geen rechtsgeding worden gevoerd over de onrechtmatigheid van de onteigening; wel over de schadeloosstelling, maar dan wordt de Staat privaatrechtelijk gedagvaard; want de zaak zelf, het verlies van den eigendom, blijft onaangetast. Het hier besproken P. is voor allen gelijk, omdat allen zich op dezelfde wetgeving (de Nederlandsche) gronden. Een wet waarbij het P. wordt geregeld voor burgers uit verschillende staten wordt internationaal P. genoemd. Zoo is tusschen Nederlanders en burgers van eenige andere staten eenheid verkregen van P.rechtelijken aard in huwelijk, voogdij' enz., zoodat al zijn b.v. een Nederlander en een Belgische op Duitsch territoir gehuwd, het huwelijk toch rechtskracht en de gevolgen heeft, zooals bij het treffen der conventie van het I. P. is bepaald. In die richting heeft ten onzent de staatsraad T. M. C. Asser (vroeger hoogl. te Amst., in 1904 benoemd tot Minister van Staat) door zijn vlijt en volharding zich zeer verdienstelijk gemaakt. Op zijn voorstel en onder zijne leiding zijn te ’s Gravenhage in 1893, 1894, 1200 en 1904 diplomatieke conferentiën gehouden, waarin bijna alle staten van het continentaal Europa vertegenwoordigd waren en waaruit zijn voortgevloeid de tusschen die staten gesloten verdragen tot regeling van onderwerpen van procesrecht en van een groot deel van het internationaal familierecht.