nederlandsch graveur, geb. 1667 te Amsterdam, overl. omstreeks 1725; portretten (naar van Dyck, van der Werf enz.), verder de veldslagen van Alexander den Groote in 8 platen, de minnehandel der góden naar Titiaan in 9 platen enz.
Zijn zoon, Pieter van G., woonde in 1730 te Nederhorst en was blijkens de huwelijksregisters toen 40 jaar oud, was eveneens graveur en is dikwerf met zijn vader verwisseld en verward; hij schreef: De CL Psalmen des prof eet en Davids met de gewoone Lofzangen, enz. (Utr. en Amst. 1736), De Hcidelbergsche catechismus (in dichtmaat, Amst. 1743).