Fransch liederdichter, geb. 19 Aug. 1780 te Parijs, overl. aldaar 16 Juli 1857; zoon van een arm handwerksman was hij eerst kellner, later letterzetter; op zijn 18de jaar begon hij zijn dichters-loopbaan, niet zondei aanvankelijk vele teleurstellingen te ondervinden; hij kreeg in i 809 een betrekking als schrijver bij de Parijscheuniversiteit; wegens zijn scherpe kritieken satires op de restauratie meermalen zwaar beboet en gevangen gezet, vervolgd en van alle ambten uitgesloten, leefde hij zeer bescheiden van de opbrengst zijner dichtwerken, die doorgaans kort na de uitgave verboden en en inbeslag genomen werden; onder LouisPhilippe, wees hij alle aanbiedingen van betrekkingen van de hand; in 18-18 werd hij tot volksvertegenwoordiger gekozen, doch legde weldra zijn mandaat neer; onder het keizerrijk trok hij zich geheel uit het openbare leven terug.
15 Juli 1885 werd te Parijs op het Templeplein een gedenkteeken voor hem onthuld Van zijn dichttrant zegt hij zelf: „Mes chansons, c’est moi” en: „Le peuple, c’est ma muse ’. Zijn eerste gedichten,behalve de resultaten van zijn tamelijk mislukte pogingen ten opzichte van het epos (L'lovis, 1798) en der lyrische poëzie, zijn meest losse, vroolijke, soms in het vulgaire vervallende stukjes; die van zijn rijperen leeftijd bijna alle politieke en patriotische, die van zijn ouderdom philosophische en sociale zangen en liederen.