Gepubliceerd op 29-03-2021

Piano (instrument)

betekenis & definitie

het bekende snaarinstrument, dat de verschillende soorten van instrumenten waaruit het ontstond: cymbali, claveschordae, hakkeborden enz., bijna geheel heeft verdrongen. De metalen snaren, tegenwoordig uitsluitend van staal (vroeger ook koper), waarvan de bassnaren met koperdraad zijn omwonden (gesponnen), worden in trilling gebracht door hamertjes, die dadelijk na den aanslag terugvallen, zoodat de snaar vrij uittrilt; vandaar den naam hamerklavier.

De P. behoort daardoor tot de klasse der slaginstrumenten. Wegens de toetsen (claves), die als hefboom dienen en met de vingers worden bewogen (bespeeld), behoort het tot de klavierinstrumenten. De Duitschers noemen het kortweg Klavier. De oorspronkelijke naam P. e forto, die lang behouden bleef, vond zijn oorzaak in het voorheen ongekend groot verschil, van zacht en sterk met de daartusschen liggende klankverschillen, dat door een meer of minder krachtig of zwak aanslaan is te verkrijgen. Door viltjes (dempers), die bij het loslaten der toetsen weer tegen de snaren vallen, wordt het al of niet doorklinken geregeld: daardoor is een voortreffelijk staccato-spel mogelijk (snel opheffen der vingers na den aanslag). Ook kan de toon nog aanmerkelijk worden versterkt door opheffing der demping (rechter of fortepedaal); daarbij' wordt het resonneervermogen van den klankbodem (zangbodem) aanmerkelijk verhoogd, doch staccatospel blijft dan zonder uitwerking, daar zelfs, de snaren van niet aangeslagen tonen meetrillen.

Bij ondoelmatig gebruik van dit pedaal loopen de tonen ineen en ontstaat een zekere verwarring. Sinds 1711, toen het hamermechanisme door Bart. Cristofori te Florence werd uitgevonden, is de P. met reuzenschreden vooruitgegaan, ofschoon alle bestanddeelen van de huidige mechaniek in primitieven vorm reeds aanwezig zijn in de door Cristofori gebouwde P.; doch het verschil van klankvermogen tusschen het spinet en de P. is niet zoo groot, als dat tusschen de 5- of 6^ octaafs P. of vleugel-P. uit het begin der 19e eeuw (dus toen de uitvinding van Cr. al heel wat was verbeterd) en de instrumenten, die op de tegenwoordige fabrieken worden gebouwd. De groote vlucht van de P.-industrie is vooral daarin te zoeken, dat het instrument als geen ander zich als het ware een plaats heeft verworven in het familieleven: geen ander is èn door zijn veelstemmigheid èn van alle andere door klank (de harp uitgezonderd) zoo onderscheiden en daardoor geschikt om voor de begeleiding te dienen, terwijl zijn vorm (ook al veel door gewoonte) als meubel geliefd is. Daarbij is het mee een der doelmatigste hulpmiddelen bij: de muzikale ontwikkeling, tenzij men de virtuositeit op een bepaald instrument beoogt. Een algemeen ontwikkeld musicus zonder eenige vaardigheid in het klavierspel is dan ook nauwelijks denkbaar.Tegenover deze voordeelen staat, dat geen ander muziekinstrument zoo werd, maar vooral wordt misbruikt als de P. Behalve dat velen, zonder eenige roeping of aanleg tot muziek, gedwongen worden in het P.-spel zich telaten onderwijzen (waar in deze gevallen niets anders van overblijft dan een negatief resultaat, plus verveling en als gevolg daarvan niet zelden een hevige afkeer van muziek), heerscht er een veelal volslagen onkunde welk een inspannende oefening voor velen, maar tijdroovende bezigheid voor ieder het is, zich een behoorlijke vaardigheid op de P. te verwerven. Meesters als Fr. Liszt, door de natuur in alle opzichten als voor pianist bestemd, oefenden zich jaren achtereen met ijzeren wil van 8—12 uren per dag.

P. worden heden gebouwd: ópstaande (pianino), tafelvormig (voor studie) en vleugelmodel (in verschillende grootten: concert-, salon-, mignonvleugel enz.).. Een ernstige verbetering is de repetitie mechaniek (doublé échappement) in door Seb. Erard (den stichter van het beroemde huis) te Parijs uitgedacht: zonder den toets geheel los te laten kan men opnieuw aanslaan.

Een ingrijpende verandering is het klavier, uitgevonden in 1884 door Jankö (zie ald.). Geheel nieuwe, op het gewone klavier onmogelijke effecten kan men daarop verkrijgen; moeilijke composities (bijv. van Chopin, Fr. Liszt, Rubinstein enz.) bieden geen noemenswaardige technische bezwaren op de P. met dit klavier, voor een pianist, die er zich eenige vaardigheid op heeft verworven. In Eine neue Claviatur (Weenen, 1886) zet de uitvinder theorie en practijk uiteen. Het groote bezwaar, bijna voldoende om de geniale uitvinding- geheel dood te drukken, is, dat zelfs de virtuoos, op dit klavier van meet af moet pinnen en er minstens drie maanden voor nem noodig zijn om er zich op vertrouwd te maken, terwijl de uitvoering van eenvoudige muziek, op beide soorten (het gewone en het Jankö-klavier) weinig verschil geeft: het voordeel van dit klavier ligt dus in het gebied der virtuositeit. Diensvolgens is het getal klein dergenen, die voldoende objectief zijn om er de voordeelen van te kunnen inzien, nog geringer, die deze voordeelen willen erkennen.

Literatuur: Fischhof, Geschichte des Klavierbaus (1853); André, Der Klavierbau (1855); E. F. Rimbault, The Pianoforte, its origin, progress and construction (1860); Welcker von Gontershausen, Der Klavierbau (1870); Osc. Paul, Geschichte des Klaviers (1868); Blüthner und Dr. Gretschel, Lehrbueh des Pianofortebaus (1875).

< >