het middelste landschap van het westen van Klein-Azië. De Phrygiërs, of, zooals een inheemsche naam luidde, Ascaniërs, een indogermaansche volksstam, hadden oorspronkelijk het grootste gedeelte van het kleinaziatisch binnenland in bezit en leefden van veeteelt en landbouw.
Later werden zij aan alle kanten teruggedrongen. De Phrygiërs hadden aanvankelijk eigen koningen, bij wie de namen Gordius en Midas (zie ald.) geregeld afwisselen. Het land leed in de 7de eeuw v. Chr. door herhaalde invallen der Cimmeriërs, werd in de 6de eeuw door Croesus, vervolgens door den perzisohen koning Cyrus veroverd en kwam eindelijk onder' de heerschappij der Macedoniërs. In noordelijk P. vestigden zich omstreeks het midden der 3de eeuw v, Chr. de Galaten. Door den romeinschen senaat werd P. als deel van het pergameensche rijk erkend; het kwam na den dood van Attalus III (133 v.
Chr.) met dat rijk aan de Romeinen en verscheen later als deel der provincies Azië en Galatië. Van de oude nationale ontwikkeling der Phrygiërs getuigen alleen nog de grafmonumenten der koningen. Wat den godsdienst der Phrygiërs betreft, was de invloed daarvan op de helleensche godsdienstige begrippen belangrijk; tal van duistere grieksche mythen zijn klaarblijkelijk yan phrygischen oorsprong. Als eigenlijke godheden des lands diénen een god Men of Manes, Cybele en daarnevens Attis beschouwd te worden.