(graaf) fransch politicus en rechtsgeleerde, geb. 30 Oct. 1754 te Arleux bij Douai, werd 1775 advocaat bij het parlement van Vlaanderen (Douai) en vestigde zijn wetenschappelijken naam als medewerker aan het „Répertoire universel de jurisprudence” (81 dln., 1777 vlg.; 5de dr., 18 dln., Parijs 1827—28) alsmede in de processen van Beaumarchais en president Dupaty. Tijdens de Revolutie gaf hij als lid der nationale vergadering 3 Febr. 1790 het beroemde bericht uit, waarin hij aantoonde, dat met de eenvoudige opheffing van het feodale stelsel de hervorming niet voltooid was.
Tot aan den zomer van 1792 was hij een aanhanger der constitutie, doch helde later naar het radicalisme over en stemde in het proces des konings met de meerderheid. Na den val van het Schrikbewind was hij president van het Comité voor het algemeen welzijn, wat hij een vol jaar bleef, de club der Jacobijnen ophief, de revolutie van 13 Vendémiaire (4 Oct. 1795) door de benoeming van Barras en Napoleon onderdrukte en de onderhandelingen van Bazel leidde. Het directoire belastte hem met de redactie van het nieuwe strafwetboek van 3 Brumaire van het jaar IV (25 Oct. 1795). Hij werd daarop minister van justitie en verving na de revolutie van 18 Fructidor (4 Sept. 1797) Barthélemy in het Directoire; 18 Juni 1799 moest hij daar echter uittreden. Na den staatsgreep van 18 Brumaire (9 Nov. 1799) kreeg hij het ambt van procureurgeneraal bij het hof van cassatie. Napoleon I benoemde hem tot staatsraad en graaf.
Met de Restauratie verloor M. zijn ambten en ging te Haarlem wonen; eerst 1836 keerde hij naar zijn vaderland terug, waar hij lid der Academie werd; hij overl. 26 Dec. 1838 te Parijs. Van zijn werken dient genoemd: Recueil alphabétique des questions de droit, qui se présentent le plas fréquemment dans les tnmnaux (13 dln., Parijs 1804—10; 4de dr., 8 dln., 1827).