Gereformeerd godgeleerde, geb. 1630 te Keulen, was predikant te Xanten en daarna te Glückstadt in het Holsteinsche, vervolgens hoogleeraar in de godgeleerdheid te Frankfort a. d. Oder, voorts te Duisburg en laatstelijk te Utrecht, waar hij in 1706 overleed.
Zijn voornaamste schriften zijn: De fide salvifica (1671), Novitatum Cartesianarum gangraena (1677), Theoretico-practica theologia (1682, 1687, 2 dln., in het ned. vertaald, 1749).