geb. 1841 te Scheemda, werd van 1858—62 opgeleid aan de kon. mil. academie te Breda en in laatstgenoemd jaar benoemd tot 2de luitenant der infanterie, in 1878 tot kapitein, in 1886 tot kapitein-adjudant; in 1890 tot majoor; in 1893 tot luitenant-kolonel en in 1898 tot kolonel; was van 1893—98 kommandant van het instructie-bataillon, daarna van het 7de regiment inf.; heeft in 1900 op zijn aanvrage den dienst verlaten. Door zijne geschriften over de stenographie sedert 1885 werd deze kunst, die tot dien tijd in ons land nagenoeg onbekend was en bijna uitsluitend door de Kamer-stenografen werd beoefend, meer algemeen bekend en vond het door hem in vereeniging met een jong duitsch stenograaf bewerkte stelsel (Nieuw Kortschrift) al spoedig tal van beoefenaars, zoodat van de handleiding een 2de druk verscheen, zoomede een vervolg (Snelschrift) en schrijf- en leesoefeningen.
In de „Militaire Spectator’ en de „Indische Gids” werd de militaire stenographie door hem behandeld. Overigens gaf G. in het licht: rhytmische bewerking van Coppée’s Werkstaking (1869), eene brochure over Het besluit van verkorten diensttijd (1870), De draagbare vuurwapenen (uit het fransch), Het Instructie-BataiUon te Kampen, Kunstnijverheid (van Bruno Bucher, uit het duitsch), Gedenkboek van het Instr. Bataillon, Gezondheidsleer voor jongens en meisjes (van Dr. Klencke, uit het duitsch), De Haarziekten (van Dr. Pincus, idem); verder schreef G. tal van opstellen in periodieken en dagbladen.