gewoonlijk in den gelatinizeerden vorm van zijn naam Canisius genoemd, het eerste nederlandsche lid van de orde der Jezuïeten, geb. 8 Mei 1521 te Nijmegen, studeerde te Keulen en werd te Mainz door Petrus Faber (Pierre le Favre) 8 Mei 1543 opgenomen in de Sociëteit van Jezus, welke 3 jaren te voren als orde door den paus was bevestigd. Na zijn priesterwijding was hij als ijverig prediker werkzaam; hij werd in 1547 naar het concilie van Trente gezonden als theoloog van den kardinaal van Waldburg, ging mede naar Bologna en begaf zich vandaar naar Rome, waar hij in handen van den stichter der orde de 4 geloften aflegde.
Te Bologna tot doctor in de theologie bevorderd, was hij vervolgens professor der dogmatiek, rector en vice-kanselier aan de universiteit te Ingolstadt. In 1551 werd hij door keizer Ferdinand I naar Weenen beroepen en was hofprediker en rector van het college en de universiteit. De aangeboden bisschoppelijke waardigheid sloeg hij herhaaldelijk af, doch was van 1554—58 administrator van het bisdom Weenen; hij hervormde op last van den keizer de universiteit aldaar en stelde een grooten en een kleinen catechismus samen. Door zijn onvermoeid onderwijs en zijn ijverig prediken verdiende hij zich den naam van Apostel van Duitschland en was hij een vurig verdediger der katholieke leer tegenover het optredend protestantisme. In 1556 werd hij door Ignatius van Loyola tot eersten provinciaal der orde in Duitschland benoemd en hij verwierf zich groote verdiensten voor de uitbreiding zijner orde in de landen waar duitsch gesproken wordt; de colleges te Praag, Augsburg, Dillingen, Ingolstadt, Innsbruck en het college te Freiburg in Zwitserland getuigen van zijn rusteloozen arbeid, waaraan 21 Dec. 1597 de dood een einde maakte. Hij overleed in zijn 77ste levensjaar in laatstgenoemd college en werd 21 Nov. 1843 zaligverklaard. Hij heeft tal van werken van allerlei aard achtergelaten en was een der grootste mannen van zijn tijd.