Wanneer men zich al de punten van eenig voorwerp verbonden denkt met'het oog door lijnen, zoo vormen die allen een kegel, waarvan het oog de top is. Snijdt men dien kegel door eenig plat vlak, niet door den top gaande, zoo vormt de doorsnede de perspectievische teekening van het voorwerp.
Die teekening zal natuurlijk geheel verschillend zijn, naarmate de stand van het -vlak is ten opzichte van den kegel.