dramatische voorstelling van Jezus’ lijden, een overblijfsel van het middeleeuwsche mysteriespel.
In de 11de eeuw begonnen zich n.l. de op hooge feesten bijzonder dramatische kerkplechtigheden te ontwikkelen tot vertooningen van de gebeurtenissen, welke die dagen werden herdacht, om ze voor het volk aanschouwelijk te maken en diep in geheugen en hart te prenten. Die vertooningen stelden of een feit uit het leven eens heiligen voor (mirakelspelen), öf een geschiedenis uit het O. of N. Test., vooral uit het leven van Christus (mysteriespelen). In den beginne werden ze in de latijnsche taal door geestelijken in de kerk opgevoerd; toen later ook leeken optraden gebruikte men de volkstaal en speelde buiten de kerk. Het oudste in onze taal bewaard gebleven mysteriespel is het „Maastrichtsche Paaschof Verrijzenisspel” van het begin der 14de eeuw. Na tegen het einde der middeleeuwen zijn grootsten bloei bereikt te hebben, kwam het spoedig tot verval; onbetamelijke scherts, scheld- en vechtpartijen, die er bij werden gevoegd, maakten het soms zoo ergerlijk, dat wereldlijke zoowel als geestelijke overheden er tegen optraden.
Zoo verbood in 1548 het parijsche parlement het vertoonen van mysteriespelen. In de katholieke streken van Duitschland bleef het mysteriespel in eere tot het einde der 18de eeuw. Een kostbaar overblijfsel is het P. van Oberammergau. Het oudste bericht van 1633 zegt, dat de Oberammergauers dat jaar. de belofte deden het P. alle 10 jaar te vertoonen, indien zij van de pest werden bevrijd. Sedert spelen zij het geregeld tot op onze tijden. De tekst daarvan is door de benedictijnen van het stift Ettel uit twee oudere passiespelen samengesteld; in 1750 werd het door P.
Rosmer omgewerkt en in 1811 door pastoor Ottmar Weisz gemoderniseerd, de verzen in proza omgezet en gezang- en muziekbegeleiding ingevoegd. Het P. bestaat ook nog! in andere dorpen van Beieren en Oostenrijk.