Loricata s. Palinuridae, familie van gesteeldoogige schaaldieren van de onderorde der Decapoda (zie ald.) en van de afdeeling der Langstaartigen; de P. hebben harde, stevige lichaamsbekleedselen, een groot na-aehterlijf, een driehoekig, achterwaarts verbreed, voorwaarts versmald borstschild, zeer groote sprieten en klauwvormige eindleden aan al de borstpooten.
Geslachten: Palinurus, Scyllarus, Ibacns, Thenus. De soorten bereiken in het algemeen een aanzienlijke grootte; vele zijn levendig gekleurd. De P. bewonen uitsluitend de zee. Palinurus mdgaris (Middell. zee, Atl. oceaan) bezit het vermogen om geluid voort te brengen (door de buitenste sprieten sterk te bewegen). Haar pelagisch levende larven, die een bladvormig glashelder lichaam, lange oogstelen en lange draadvormige pooten hebben, werden vroeger als een dier op zichzelf beschouwd en Phyllosoma geheeten. De soorten van het geslacht Limulus, bekend onder de namen van molukkenkrab, pijlstaartkreeft, rogkreeft, hoefijzerkreeft, maleiseh: mimi, leven langs de kusten van den Stillen Oceaan; in den paartijd zwemmen de wijfjes des avonds naar de kust, beladen met een mannetje, hetwelk zich met een van eigenaardige bladvormige aanhangsels voorzien pootenpaar zoo krachtig aan haar vastklemt, dat het slechts met geweld is los te rukken; op deze bruidsvaart worden zij door de inlandsche visschers bij fakkellicht opgewacht en gevangen; zij' worden door de Maleiers en Chineezen gegeten; hun stekels worden door de wilden wel als wapens gebruikt.