(Palmae) zijn hoornen, beboerende tot de Eénzaadlobbige planten, onderafd. Kolfbloemigen (Spadiciflorae).
Kenmerkend is voor de palmen de zuilvormige onvertakte, majestueuse stam (waaraan zij den naam van „principes plantarum”, vorsten onder de planten, te dankea hebben) en verder de groote, soms reusachtige, waaier- of vedervormige bladeren met lange stelen en breede bladscheeden, die aan den top der stammen tot een weelderige kroon vereenigd zijn. De inflorescentiën (hloeiwijzen) zijn gewoonlijk okselstandig. Die soorten, welke een eindelingsche bloeiwijze hebben, sterven na het rijpen der vruchten. De schutbladeren of partieele bloeischeeden sluiten met de primaire de bloemen geheel af. Zij wijken echter langzamerhand uit elkander, om de bloemen met de buitenwereld in aanraking te brengen. Soms gaat de uiteenwijking van twee of meer, saamgekleefde primaire bloeischeeden met een knal gepaard, zooals bij Rhapis flabelliformis.
De meest bekende soorten zijn: Calamus Draco, waaruit het drakenbloed (zie ald.) gewonnen wordt; Phoenix dactylifera (zie ald.); Cocos nucifera, kokosnoot of klapperboom, zie Kokospalm; Areca Catechu (zie ald.); Sagus (Metroxylon) Bumphii (zie ald.); Elaeis guynensis (zie ald.); Calamus Botang (zie ald.); Arenga saccharifera (zie ald.); Ceroxylon andicola (zie ald.), in Z.-Amerika, welks stam en Copernicia cerifera (zie ald.), in Brazilië, wier bladeren een was (camaubawas) uitzweeten, dat als palmenwas bekend staat; Phytelephas macroearpa (zie ald.), in tropisch Z.-Amerika; Attalia funifera (zie ald.), in Brazilië: uit de vezels der bladscheeden wordt het piassave verkregen ter bereiding van matten, touwen, bezems, borstels enz.; Lodoicea sechellarum, op de Sechelles, wier zeldzame vruchten 25 kilo kunnen wegen; Iriartea (zie ald.). Tot de sierplanten behoort bij ons Chamaerops humilis (zie ald.), dwergpalm. De hoogte der stammen is zeer afwisselend; soms hoogstens 1 meter (Chamaerops); bij andere 50 m. en meer, bij weer andere soorten, bijv. bij Rotang, soms 150 m. .lang en slechts eenige centimeters dik. De bladeren van den Sagopalm worden tot 7 m. lang, die van den Kokospalm 5 m., die der Gomoetipalm 8 m.