Orchideeën, met meer dan 5000 soorten, die voor het grootste getal voorkomen in de tropische landen. Het zijn meestal kruidachtige planten, die deels op den grond, deels als epiphyten op boomen leven (luchtorchideeën).
De bloemen hebben een onderstandig, meestal gedraaid vruchtbeginsel. Het bloemdek bestaat uit 6 bladeren, waarvan de 3 buitenste als kelk, de 3 binnenste als bloemkroon kunnen beschouwd worden. Gewoonlijk komen de 3 buitenste en de 2 binnenste (soms nog tot een helm vereenigd) met elkaar overeen, doch is het 3de van den binnensten krans in vorm en kleur verschillend. Men noemt dit 3de blad het lipje (labellum), waaraan gewoonlijk nog een spoorachtig honigbakje wordt aangetroffen. Van de 3 meeldraden komt gewoonl. slechts ééne tot ontwikkeling (d. i. draagt helmknop en stuifmeel), zelden twee. De helmdraad vergroeit met den stijl tot een stempelzuil (gynostemium) en bezit twee hokjes, waarin de stuifmeelkorrels tot een peervormig lichaam (stuifmeelklompje of pollinium) zijn aaneengekleefd, hetwelk naar beneden in een uit kleefstof (viscine) bestaand staartje uitloopt.
De drielobbige kleverige stempel bevindt zich onder den helmknop. De kruisbestuiving heeft aldus plaats: de insecten zetten zich neer op het lipje en trachten met hun zuigsnuit' tot het inwendige der bloem door te dringen. Daardoor komen zij in aanraking met de kleverige pollinia, die zij bij het bezoeken van andere bloemen geheel ot gedeeltelijk daar op den stempel achterlaten. Onder de tropische orchideeën zijn vooral bekend de Vanilla, z. a., en als sierplanten Odontoglossuru crispum L i n d 1., Cypripedium calceolus L., vrouwenschoentje, enz. In Nederland komen 17 geslachten voor, o. a. Orchis, z. a., Aceras, z. a., Gymnadenia, z. a., Plathanthéra, z. a., Epipactis, Neottia, z. a., Ophrys, z. a., Herminium, z. a.