Gepubliceerd op 28-02-2021

Opisthobranchia

betekenis & definitie

Achterkieuwigen, groep (orde) van Buikpootige weekdieren. De ademhaling geschiedt bij de meesten door kieuwen (bij eenigen uitsluitend door de huid heen); het hart is vóór de kieuwen geplaatst; de mannelijke en vrouwelijke voorttelingsorganen zijn in één individu vereenigd; de jongen komen uit het ei als larven, voorzien van een kopscherm als bewegingsorgaan.

Alle O. bewonen de zee; sommigen komen echter dicht in de nabijheid der riviermonden. Allen bewegen zich in den larventoestand vrij in het water, door middel van een, meestal in twee lobben verdeeld en met trilhaartjes omzet kopscherm; velen bezitten ook in den volwassen toestand het vermogen om zich zwemmende te bewegen, vooral die welke geen of slechts een kleine en dunne en bijgevolg lichte schelp hebben. Door opneming van water in het lichaam wordt dit sterk uitgezet en verkrijgt het daarbij een soortelijk gewicht, dat weinig van dat van het omringende water verschilt. In dien toestand ziet men hen somtijds drijvende nabij de oppervlakte van het water, met den rug benedenwaarts gekeerd. Door samentrekking des lichaams en uitdrijving van het opgenomen water, waarbij dit trouwens altijd met bloed vermengd is, neemt het soortelijk gewicht weder toe en de dieren zinken. Deze drijvende beweging wordt veelal ondersteund door trilhaartjes.

Eenigen voeren echter ook actieve zwembewegingen uit, hetzij door middel van het kopscherm of door de zijdelingsche randen van den mantel, of door de lobben van den voet. Ook de zeer bewegelijke kieuwaanhangsels worden door sommigen als plaatsbewegingswerktuigen gebruikt, terwijl de door haar gedaante zeer veel op vischjes gelijkende PhyUirhcë-soorten door bewegingen van den samengedrukten staart in het water voortzwemmen. Sommige soorten voeden zich met zeewier, doch de meeste zijn zoöphaag en maken vooral jacht op poliepen en vastzittende Medusa-voedsters, verder op allerlei andere weekdieren en hunne eieren. Verreweg de meeste O. zijn geheel naakt of hebben slechts een zeer dunne schelp. Men splitst de O. in den regel nog in twee onderorden; die bij welke de ademhalingsorganen onder een mantelrand verborgen zijn vormen de onderorde der Bedektkieuwigen, Angióbranchia s. Pleur obranckia' (familiën: Chitonidae, Phyllidiidae, Pleurobranchidae, Lophocercidae, Aplysiidae, Acera), terwijl die, waarbij de (al of niet van kieuwaanhangsels voorziene) rugvlakte als ademhalingsorgaan optreedt, vereenigd zijn in de onderorde der Naaktkieuwigen, Gymnobranchia (familiën: Dorididae, Tritoniadae, Aeolididae, Elysiidae, Pontolimacidae, Phyllirhoidae).

< >