Gepubliceerd op 28-02-2021

Oogonderzoek

betekenis & definitie

Een grondig onderzoek van het oog is, wegens de kleinheid en teerheid der afzonderlijke deelen daarvan, slechts mogelijk met behulp van instrumenten. Waarneming met het bloote oog bij daglicht kan alleen bij uitwendige beleedigingen en bij het onderI zoek der oogleden, van de spieren en van het bindvlies somtijds volstaan, terwijl reeds aandoeningen van het hoornvlies en van de voorzijde der brekende mediums eerst bij z.g. focale of zijwaartsche belichting met kunst| licht goed kunnen worden onderzocht.

Deze belichting, reeds door Purkinje voor physiologische doeleinden aangewend, en door Helmholtz algemeen in de oogheelkundige praktijk ingevoerd, bestaat hierin, dat men in een ' donker vertrek een licht (bijv. een gasvlam) zijwaarts vóór den patiënt plaatst en de spits (focus) van den lichtkegel eener sterke convexe lens op de te onderzoeken plek laat vallen. Zoodoende kan men, door den lichtkegel over het geheele hoornvlies en verder in de diepte op de iris en de voorzijde der lenzen te laten vallen, het geheele voorste gedeelte van het oog nauwkeurig waarnemen, vooral wanneer men de verlichte plekken beschouwt met een loup, of, beter nog, met een binoculaire loup. Het onderzoek van de dieper gelegen' deelen van het oog (netvlies, adervlies, gezichtszenuw) geschiedt met behulp van een oogspiegel. De oudste oogspiegel is die van Helmholtz (1850); deze geleerde ging bij de samenstelling van zijn oogappel van het beginsel uit dat, om een oog goed te beschouwen, belet moet worden dat al het invallend licht weer rechtstreeks naar de lichtbron terugkeert; hij plaatste daartoe een vlam zoo, dat hare stralen op een planparalelle, schuin opgestelde glasplaat vielen; deze glasplaat reflecteerde het licht in het oog van den patiënt; van uit dat oog gingen de lichtstralen naar de glasplaat terug; een gedeelte van den stralenbundel werd nu door de plaat naar de lichtbron teruggeworpen, het overig gedeelte drong door de plaat heen en gaf den waarnemer een duidelijk en (wijl hoornvlies en oogspiegellens als loup werkten) circa 14-maal vergroot beeld van ’t onderzochte oog. Het oog werkt echter slechts dan als loup, wanneer het normaal gebouwd is, terwjjl bjj abnormalen bouw een misvormd beeld ontstaat. De oogspiegel moet daarom voorzien worden van lenzen, die de voorhanden ametropie corrigeeren, en uit de lenzen die de oogarts noodig heeft om een duidelijk beeld van het onderzochte oog te verkrijgen kan h(j den graad van ametropie nauwkeurig bepalen, zonder dat de patiënt daarop eenigen invloed kan uitoefenen.

Bij den oogspiegel van Helmholtz werd de glasplaat weldra vervangen door een spiegel met een gat erin, die het licht eener vlam in het te onderzoeken oog reflecteert, terwijl de oogarts door het gat kijkt. Ruete gebruikte dezen spiegel ook bij het onderzoek van het oog in het omgekeerde beeld; hij bracht voor het belichte oog een sterke convexe lens en vereenigde zoodoende de uit het oog komende lichtstralen tot een omgekeerd beeld, dat de waarnemer met bovenbedoelden doorboorden spiegel behoorlijk kan opnemen. Wel is hierbij de vergrooting geringer, doch het gezichtsveld is grooter. Men heeft tegenwoordig ook binoculaire oogspiegels, die den oogarts in staat stellen met beide oogen het verkregen beeld waar te nemen; verder zulke waarmee het oog zijn eigen achterzijde ziet (autophthalmoscoop) en zoodanige met welke de waarnemer met zijn eene oog het andere kan onderzoeken. Ben ander zeer belangrijk instrument voor het O. is de ophthalmometer, evenals de oogspiegel een uitvinding van Helmholtz en dienende ter bepaling van het astigmatisme enz. Onder de nieuwere ophtalmometers heeft wegens zijn practische inrichting vooral die van Javal en Schlotz ingang gevonden.

Hij berust op hetzelfde beginsel als die van Helmholtz. Hjj bestaat uit een kijker R, die bevestigd is aan een verstelbaar statief, met het oculair 0. Inden kjjkeris, tusschentwee objectieve lenzen van gelijke brandpuntsafstand, een stelsel van prisma’s aangebracht. Aan den kijker bevinden zich een graadboog (M) en twee plaatjes (L en Lj). De graadboog is met deze laatste en de prisma’s draaibaar om de as van den kjjker. De patiënt brengt het hoofd in het houten raam C en legt de kin op het verstelbaar steunpunt K.

Het oog dat niet .onderzocht moet worden wordt bedekt met de plaat e, het andere kijkt in de opening van den kijker. De ophthalmometer wordt ook wel astigmometer genoemd.Bij het onderzoek van gebreken in de functies van het gezichtsorgaan moet allereerst de scherpte van het gezicht worden bepaald, hetgeen veelal geschiedt met de gezichtsproeven van Snellen. De grens van het gezichtsvermogen wordt gevormd door den kleinsten afstand die twee punten kunnen hebben om nog afzonderlijk te worden waargenomen.

Bij vele oogziekten is het voor de juiste diagnose van groot belang, het gezichtsveld (zie ald.) te kennen. Ter bepaling daarvan bestaan verschillende instrumenten. Tot de beste en nauwkeurigste behoort FörsteHs perimeter (zie fig. 3). Deze bestaat uit een in graden verdeelden halven cirkel (H), die in alle meridianen draaibaar is. In het middelpunt der zoo ontstaande holle bol is een verstelbare steun voor de kin van den patiënt aangebracht. Het te onderzoeken oog wordt, terwijl het andere oog bedekt is, op het middelpunt van den graadboog gericht, de arts verschuift een wit voorwerp (m) tot aan de grenzen van het gezichtsveld en leest deszèlfs omvang af van de graadverdeeling.

< >