Gepubliceerd op 28-02-2021

Ongesteekloogigen

betekenis & definitie

Edriophthalmata s. Arthrostraca, orde van schaaldieren, wier hoofdkenmerk bestaat in het niet gesteeld zijn van de oogen.

Het getal der pooten dragende vrije liehaamssegmenten bedraagt gewoonlijk 7, zelden 6; hieraan beantwoordt het getal appendiculaire organen. De O. hebben twee paren sprieten, maar het getal der appendiculaire deelen welke den mond helpen vormen is gewoonlijk vier (1 paar van voelers voorziene bovenkaken, 2 paren onderkaken, waarvan het eerste eveneens voelers heeft, 1 paar hulpkaken of kaakpooten, dat een soort onderlip daarstelt); het meest gewone getal der pooten aan het. voorlichaam is 7 (2 aan de borst- en 5 aan de voor-achterlijfsringen). Het getal der ringen van het na-achterlijf bedraagt in den regel 7, waarvan de 6 voorste mede van pooten (z.g. valsche pooten) voorzien zijn, die in maaksel van de daarvoor geplaatste verschillen en tot springen, kruipen of zwemmen dienen. Dikwijls echter komt het na-aehterlijf en evenzoo de daartoe behoorende ledematen, niet tot geheeie ontwikkeling. Het getal der zenuwknoopen van den buikzenuwstreng is eenigermate verschillend, in overeenstemming met den meer of minder gerekten lichaamsvorm. Aan het spijsverteringskanaal komt zeer dikwijls een van bewegelijke kauwplaten voorziene maag voor, in welker nabijheid zich meestal twee of drie paren ieverbuizen in den darm openen.

In andere gevallen (geslacht Bopyrus) monden daarin achtereenvolgens ter weerszijde een grooter aantal van trosvormige leverlobjes. De darm loopt recht door naar de aars, die zich aan het achterste lichaamseinde bevindt. Een ruggevat is altijd aanwezig, hetzij buisvormig verlengd en zich voorwaarts in het voorlichaam voortzettende (Amphipoden, Laemodipoden) of kort en alleen in het na-achterlijf gelegen (Isopoden). Dit verschil hangt samen met de door de kieuwen ingenomen plaats aan het voor- of aan het achterlichaam. In beide gevallen ontspringen daaruit voor-, achter- en zijwaarts slagaderstammetjes, die het bloed in de lichaamsholte uitstorten. De seksen zijn steeds gescheiden.

De geslachtsorganen openen zich: de vrouwelijke tusschen het op drie na laatste en de mannelijke tusschen het laatste pootenpaar van het voorachterlijf of (bij de Isopoden) het eerste van het na-achterlijf. De mannetjes onderscheiden zich van de wijfjes dikwijls doordat bepaalde gedeelten der ledematen in vastklemmingsorganen veranderd zijn. In enkele gevallen (Bopyridae, zie ald.) is het verschil tusschen mannetjes en wijfjes veel aanmerkelijker en klimt tot een waar dimorphisme. De rijpe eieren worden door de wijfjes meegevoerd in broedruimten, gevormd door plaatvormige aanhangsels aan de binnenzijde der pooten. Een eigenlijke gedaantewisseling komt in den regel niet voor. Men spiitst de O. veelal nog in drie onderorden, wier soorten zich van elkander onderscheiden door de algemeene lichaamsgedaante, den graad van ontwikkeling van het na-achterlijf en de plaatsing der kieuwen; het zijn: 1) Amphipoda (een zijdelings samengedrukt of rolrond lichaam, met een tot geheele ontwikkeling gekomen na-achterlijf met zes paren ledematen; bladvormige kieuwen aan het tweede tot het zesde paar pooten van het voorliohaam; familiën: Gammarina, zie ald., Hyperina, plompe, gedrongen zeedieren, die zich vasthechten aan visschen, medusen enz.); 2) Laemodipoda (een rudimentair na-achterlijf, een cephalothorax gevormd door den kop met de twee voorste borstringen, kieuwen aan of in de plaats van eenige der voor-achterlijfspooten; familiën: Cuprellidae, zie a’.d., en Cyamidae, zie Walvischluis); 3) Isopoda (een meestal afgeplat lichaam met een verkort na-achterlijf, waaraan bladerige kieuwen staan; nog gesplitst in twee onderafdeelingen: a.

Ambulatoria: geen staartvin, de beide laatste leden van het na-achterlijf gewoonlijk van een plaatof een priemvormige gedaante; famiiiën Oniscidae en Ascellidae, zie ald.; b. Natatoria: wel een staartvin, gevormd door het plaatvormige laatste pootenpaar en het eindsegment; familiën Sphaeromidae en Cymothoadae).

< >