Gepubliceerd op 28-02-2021

Omayaden

betekenis & definitie

de eerste mohammedaansche dynastie der khaliefen, die haar naam draagt naar haar stamvader Omaija ibn Abd Schems van den stam der Koreisch, wiens grootvader ook Mohammeds stamvader was, kwam met Moawya aan de heerschappij, regeerde in het oosten van 661 tot 750 (zie Khalif). Toen aldaar hun rijk in handen der Abbasiden kwam, jtichtten de 0. in Spanje een nieuw onafhankelijk rijk.

Abd ar-Rhaman I, een kleinzoon van den omayadischen khalief Hischam, vluchtte naar West-Afrika, stak, door de tegenstanders der toenmaals in Spanje heerschende partij gesteund, de straat van Gibraltar over en maakte zich na verschillende zegevierende gevechten van de hoofdstad Cordova meester (756). Ondanks menigvuldige opstanden en e en machtige coalitie, waaraan ook Karel de Groote zijn steun verleende, hield hij zich toch staande en werd de stichter van het onafhankelijk rijk der O. van Cordova, dat, bijna geheel Spanje omvattend, in het noorden zich tot over den Ebro en tot de bergen van Oud-Castilië, Asturië, Leon en Galicië uitstrekte. De regeering van zijn opvolgers, Hischam I (788—796) en Hakam I (tot 822), was zeer gunstig. Het door Pelayo (Pelagius) gestichte nieuwe christelijke koninkrijk Asturië breidde zich voortdurend meer naar het zuiden en westen uit. Hakam had wel in de laatste jaren zijner regeering de oproerige mohammedanen zoowel als de christenen in Toiedo getuchtigd, maar onder zijn zoon en opvolger Abd ar-Rahman II (tot 852) braken weer ernstige onlusten uit, die hem dwongen, tegen de rebellen met alle gestrengheid op te treden. Wel vergenoegde hij zich nog met den titel van emir (bevelhebber), doch wedijverde met het hof van Bagdad in glans en pracht en trok door zijn vrijgevigheid de uitmuntendste geleerden, dichters ©n kunstenaars aan zijn hof.

Zijn zoon en opvolger Mohammed (tot 886) had tegen de christelijke Spanjaarden, die onder Alfonsus III Asturië, Navarra, Galicië en Leon beheerschten, zware en ongelukkige oorlogen te voeren. Daarbij kwamen nog de invallen der Noormannen, en de opstand van Omar Ibn Hafssun, die ook nog onder Mohammeds zoon en opvolger Mundsir voortduurde. Mundsir werd (888) tijdens de belegering van Bubastro, de vesting, die Ibn Hafssun verdedigde, gedood op aandrijven van zijn broeder Abd Allah, die hem ook op den troon volgde. Abd Allah zette den oorlog tegen Ibn Hafssun, bij wien zich nog andere rebellen aansloten, met afwisselend geluk voort, en deze gevaarlijkste van alle opstanden werd eerst onder zijn kleinzoon en opvolger Abd arBahman III (912—961) volkomen onderdrukt.Onder dezen vorst, die het eerst, evenals de khaliefen in het oosten, den titel Emir el-Müminin (beheerscher der geloovigen) aannam, geraakte het khalifaat der O. in Spanje op het toppunt van zijn macht. Abd ar-Rahman leed wel zware verliezen in zijn oorlog tegen Ordono II, Ramiro II en Ordono III, maar eindelijk bleef hij overwinnaar en werd door de onder elkander oneenige christenen als helper en bemiddelaar ingeroepen. Ook was hij een beschermer van kunst en wetenschap en een bevorderaar van handel, industrie en landbouw. Zijn voorbeeld volgde zijn zoon en opvolger Hakam II (tot 976), evenzeer beroemd als bevorderaar van kunst, wetenschap en volksbeschaving als gelukkig in zijn oorlogen tegen de christenen en tegen de Idrisiden en Fatimiden in Afrika, wien hij een gedeelte van Mauritanië ontrukte. Met zijn dood begint het verval van het spaansche rijk der O. Onder zijn zoon Hischam II, die bij zijn troonsbestijging eerst elf jaar oud was, streden eerzuchtige mannen om het regentschap, totdat eindelijk Ibn Abi Amir, die door piëtistische maatregelen ook den steun der geestelijkheid kreeg, zijn mededingers verdrong en onder den bijnaam Almanssur (de zegerijke) de teugels der regeering alleen voerde, terwijl de khalief tot de rol van een machteloos schijnvorst zonk.

Deze toestanden duurden ook na den dood van Manssur (1002), die door schitterende overwinningen op binnen- en buitenlandsche vijanden tot steeds grooter macht gestegen was, onder diens zoon Abd al-Melik (tot 1C08) voort. Toen echter de broeder van laatstgenoemde, Abd ar-Rahman, den 'zwakken khalief wilde overreden, hem zelf tot zijn opvolger te benoemen, werd hij ten val gebracht, Hischam tot afdanken gedwongen (1009) en gevangen genomen en Mohammed, een achterkleinzoon van Abd ar-Rahman III, die den opstand geleid had, op den troon verheven. De erfelijke reeks der O. had hiermede haar eind bereikt en het rijk werd nu het tooneel van voortdurend heviger onlusten, welke door de onder de verschillende rassen, waaruit de bevolking en de soldaten bestonden, voortdurende twisten gevoed werden en het ontstaan van kleine zelfstandige rijken in de provincies mogelijk maakten. Mohammed, die niet de noodige bekwaamheid bezat om de onrustige elementen meester te worden, kon zich slechts korten tijd handhaven; nog in hetzelfde jaar werd hij ten val gebracht en Soliman (1009) op den troon verheven. De nieuwe khalief werd echter weldra (1010) door de Slaven ten val gebracht, die Hischam II uit den kerker haalden en in zijn verloren heerschappij herstelden. Hij werd echter (1013) andermaal door Soliman overwonnen.

In 1016 maakte zich Ali ibn Hammud, stadhouder van Ceuta, van de regeering meester, tegen wien echter weldra Abd arRahman IV (1018—19) optrad. Zoo duurden met geringe onderbrekingen de troontwisten en burgeroorlogen voort. Herhaaldelijk ge- ' lukte het den stam der Berbers, de heerschappij aan de hammuditische familie te verschaffen. Op elkander vólgden de hammudiet AlKasum, broeder van Ali (1019—23), Abd arRahman V, broeder van Mohammed II (1023), Mohammed III, die zich nauwelijks de eerste helft van 1024 kon handhaven, de hammudiet Jahja, neef van Kasim (1025—27). Nog eenmaal beproefde men, in Hischam III (1027—31), broeder van Abd ar-Rahman IV, de heerschappij voor een O. te verwerven; hij werd echter na een korte regeering van den troon gestort. Hij is de laatste khalief uit het geslacht der O.

Na zijn val loste zich de arabische heerschappij in moorsch Spanje in een reeks van kleine onafhankelijke koninkrijken en republieken op. In de verschillende deelen van het rijk heerschten de familiën der Harnmuditen (Malaga en Algesiras), der Ziriden (Granada), der Beni Hud (Saragossa), der Abbadiden (Sevilla) e. a. In hun onderlinge oorlogen riepen zij niet zelden de hulp der christelijke vorsten in, aan wie verschillenden van hen schatplichtig werden. De christelijke macht nam vervolgens onder Ferdinand I en Alfonsus VI voortdurend in bloei toe. De mohammedaansche heerschappij in Spanje zou onder zulke omstandigheden totaal vernietigd zijn, als niet (1086) door het inroepen der in Afrika inmiddels tot groote macht gekomen Almoraviden (zie ald.) in Spanje een krachtig mohammedaansch element was binnengehaald, onder welks heerschers de macht van den Islam weer opbloeide.

< >