Gepubliceerd op 28-02-2021

Notariaat

betekenis & definitie

Geschiedenis

Bij de Romeinen werden in de 2e en 3e eeuw na Christus onder „notarii” verstaan slaven of vrijen, die schrijfwerk verrichtten; deze notarii hadden met onze „notarissen” alleen den naam gemeen. De personen die acten opmaakten voor het publiek waren de tabellionos en tabularii. In het laatst der 5e eeuw verstond men onder notarii alleen de schrijvers van den keizer. Zij waren hof-dignitarissen, die verschillende werkzaamheden verrichtten in de keizerlijke kanselarij.

De voornaamsten onder hen waren de tribuni et notarii.

Na den val van het Westersch Romeinsche Rijk werd deze zelfde instelling overgenomen niet alleen door het Pauselijk hof te Rome, maar ook door de Longobardische koningen.

In navolging van den Paus hadden ook afzonderlijke hoofdkerken en lagere kerkelijke waardigheidsbekleeders hunne notarii, wier hulp na het verval van de schrijfkunst ook door het publiek wel ingeroepen werd voor het opmaken van acten. Zij, die door de kerkelijke overheid waren aangesteld en zich meer in het bijzonder voor het publiek beschikbaar stelden, noemden zich „clericus notarius publicus.” Deze laatste toevoeging heeft eeuwen voortgeleefd in de woorden „notarius publicus” en „openbaar notaris”, hier te lande tot 1842. Karel de Groote deed notarissen aanstellen tot het in geschrift brengen van het verhandelde op de terechtzittingen — maar Lodewijk de Heilige trok in 1270 de aanstelling van notarissen aan zich als een prerogatief van de kroon. Ook toen nog stonden de notarissen in nauwe betrekking tot het Gerecht. Naar hunne aanstelling werden de notarissen toen onderscheiden in notaires royaux, notaires seigneuriaux et notaires apostoliques.

De ordonnantie van Philips den Schoone van 1304 maakte onderscheid tusschen de „notaires”, die de acten maakten en de „tabellions”, die daarvan grossen — afschriften in executorialen vorm — uitgaven. In 1597 vereenigde Hendrik IV deze betrekkingen onder den naam „nataire-tabellion-garde-notes”. Toch hadden deze ambtenaren nog niet de macht om authentieke kracht toe te kennen aan hunne acten; daartoe moest een ander ambtenaar het zegel des rechters, later het koninklijk zegel aan de acte hechten. In 1706 werd aan deze ambtenaren een zegel met het koninklijk wapen toegekend. Nadat in Frankrijk na de fransche revolutie, de verkoopbaarheid der ambten — ook van het notarisambt — was afgeschaft bij de wet van 6 October 1791, werd aldaar het notariaat geregeld bij de wet van 25 Ventose XI (16 Maart 1803) hier te lande executoir verklaard bij keizerlijk decreet van 8 November 1810.

Onder de Ventose-wet was de titel „Keizerlijk Notaris” hetgeen in ons land in 1813 weder veranderd werd in „Openbaar Notaris.”

Die wet van Ventose, later vervangen door de wet van 9 Juli 1842, heeft hier te lande ingevoerd een notariaat, welks bekleeders hebben de zoogenaamde uitsluitende bevoegdheid, om in den regel wegens alle rechtshandelingen acten op te maken terwijl deze acten hebben executoriale kracht. Wel is waar bestonden hier te lande vóór de invoering dier fransche wet, notarissen, doch zonder die „uitsluitende bevoegdheid” daar zeer vele acten werden verleden voor schout en schepenen — zooals transporten van onroerende zaken en de hypotheek-acten, toen juist daarom schepenkennis genaamd — en voor secretarissen en griffiers van gerechten. Ook misten hunne acten executoriale kracht en door een kunstmiddel, de zoogenaamde „willige condemnatien” werd in dit gemis voorzien.

Notaris

De Notaris is volgens de wet een openbaar ambtenaar uitsluitend bevoegd om authentieke acten te verlijden, wegens alle handelingen, overeenkofnsten en beschikkingen, waarvan de wet gebiedt of de belanghebbenden, verlangen, dat bij authentiek geschrift blijken zal; daarvan de dagteekening te verzekeren, de acten in bewaring te houden en daarvan grossen, afschriften en uittreksels uit te geven; alles voor zoover het verlijden dier acten door de wet niet ook aan andere ambtenaren opgedragen of aan dezelve geheel voorbehouden is. Waar dus de wet niet een ander ambtenaar nevens den notaris aanwijst als bekwaam om zekere acte op te maken — zooals bijv. bij de voogdijhypotheekaete, die zoowel door een kantonrechter als door een notaris kan worden verleden — en waar zij ook niet het opmaken eener acte uitsluitend aan een ander ambtenaar voorbehoudt — gelijk zij bijv. doet bij de acten van den Burgerlijken Stand — daar is de notaris, maar ook niemand anders, bekwaam om de authentieke acte te verlijden.

Door hare authentieke kracht levert de notariëele acte een volledig bewijs op van al hetgeen de notaris verklaart te hebben waargenomen of verricht. Niet mogelijk is het hiertegen anders op te komen dan door betichting der acte van valschheid.

Wel is het tegenbewijs toegelaten tegen den inhoud eener verklaring door partijen afgelegd.

De datum der acte, ook zonder registratie staat even vast als de echtheid van de onderteekening door de partijen, die onbetwistbaar, ja zelfs in verschillende gevallen niet eens noodig is. De grosse der notarieel© acte heeft dezelfde kracht als de grosse van een vonnis.

Hij, die eene notarieele acte teekent, teekent dus zijn eigen vonnis. Gelijk gezegd, is die onderteekening soms niet noodig.

De notaris der praktijk verlijdt niet alleen de acten, maar verschaft ook aan partijen den inhoud van hunne verklaringen.

Hij is dè rechtsgeleerde raadsman van partijen, zorgt voor hunne belangen en beslist vaak hunne geschillen.

De notarissen worden door de Koningin voor hun leven aangesteld en worden beëedigd door de arrondissementsrechtbank; zij mogen hunne ambtsbediening alleen uitoefenen binnen het ressort van hun arrondissement; voor ieder arrondissement is een maximum aantal notarieele standplaatsen vastgesteld. Hun dienst mogen de notarissen alleen weigeren om wettige redenen. — Aan de Koninklijke benoeming moet voorafgaan practische werkzaamheid als candidaat-notarïs. Deze titel wordt verleend na drie examens, waarvoor uïtgebreide rechtskennis en practische bekwaamheid worden geëischt.

De regel is, dat de acten worden opgemaakt in minuut; deze blijft onder den notaris.

De acten zijn onderworpen aan vele formaliteiten, voor welker naleving de notarissen bij de wet zijn aansprakelijk gesteld. Zij staan onder toezicht van den Officier van Justitie bij de Arrondissements-rechtbank, wien ten dienste staan de disciplinaire straffen van waarschuwing en berisping, schorsing en ontzetting, alle door den rechter uit te spreken.

In ons land, meer nog dan in andere landen, .geniet de notaris een buitengemeen groot vertrouwen; zijn optredeif als bankier verdient afkeuring, doch wordt ten platten lande a. h. w. door het publiek verlangd.

Hij is als ambtenaar niet bezoldigd, doch mag in rekening brengen het bij de tariefwet vastgestelde honorarium.

Deze tariefregeling, practisch onbruikbaar, wordt algemeen niet nageleefd.

Weldra zullen worden ingevoerd nieuwe wettelijke bepalingen, betreffende de eischen van bekwaamheid, waaraan moet worden voldaan, alvorens tot de examens te worden toegelaten, de plaatsvervanging door Candidaat-Notarissen en het toezicht, dat opgedragen wordt aan kamers.

In de verre toekomst zal het notariaat wellicht worden omgezet in een bezoldigd staatsambt, door verschillende beoefenaars reeds voorgestaan; vooralsnog is evenwel daarvan geen sprake.

< >