Gepubliceerd op 28-02-2021

Noordpool-expedities

betekenis & definitie

tochten ondernomen met het doel om de noordpool der aarde te bereiken of er ten minste zoo dicht mogelijk bij te komen en verder de rondom die pool gelegen landen en zeeën te doorvorschen. De vroegste noordpooltochten, ondernomen door Scandinavische zeeroovers, strekten zich voorloopig niet verder uit dan tot Ijsland, dat in 874 zijn eerste blijvende bewoners en tevens zijn tegenwoordigen naam kreeg.

Omstreeks 983 zeilde Erik de Roode naar de westkust van Groenland, terwijl Thorgil de noordelijke deelen der oostkust leerde kennen. In het jaar 1000 betrad Erik’s zoon Leif (niet Bjarni Herjulfson, gelijk Fisher’s nieuwste nasporingen aan het licht hebben gebracht), als de eerste Europeaan de kusten van het tegenw. Labrador en Nieuw-Schotland. Deze eerste ontdekkingen bleven echter voor de wetenschap grootendeels onbekend. Eerst in 1553 ontdekten de Engelschen andermaal de Noordkaap van Europa, en in 1517 Sebastian Caboto de Hudsonsbaai. Het streven om een n.w. doorvaart naar de Zuidzee te zoeken, met welk doel Caboto door Hendrik VIII van Engeland het eerst werd uitgezonden in 1496, gaf aanleiding tot onderscheidene ontdekkingen in het n. van Amerika.

Tot het eerste tijdperk dezer tochten tot 1631 behooren de ontdekkingsreizen van Frobisher (1576—78), Davis (1585—87), Hudson (1610), Bylot en Baffin (1616). Verg. Rundall, Narratives of voyages towards the North-West, in 'seareh of a passage to Cathay and India, 1496 to 1631 (Lond. 1849). Het tweede tijdperk dezer tochten begon 186 jaar later met de reizen van John Ross en Parry, tusschen de jaren 1817 en ’33 ondernomen; zij drongen tot de Prins-regent-invaart door, en James Ross, de neef van John, ontdekte in 1831 aan den westel. rand van Boothia-Felix de magnetische noordpool. In 1854 ondernam Franklin zijn tocht tot het opsporen eener n.w. doorvaart ten n.w. van King-Williamssound; hij kwam met al zijn tochtgenooten om. De talrijke expedities, uit Engeland en Amerika tusschen 1848 en ’59 ondernomen ter opsporing der verongelukten, hebben veel bijgedragen om den archipel ten n. van Amerika nader te leeren kennen.

Het probleem der n.w. doorvaart was eigenlijk reeds in 1846 door Franklin opgelost, eer McClure (1850—54) naar de Beringstraat en door de P.rince-of-Wales-straat naar de Bank-straat en den Lancaster-sound voer. Gelijktijdig met het zoeken naar een n.w. doorvaart, werden er toèhten ondernomen om eene n.o. doorvaart naar den Grooten oceaan te vinden, o. a. door Willoughby (1553), die aan de kusten van Lapland omkwam, door Burrough (1556), die aan de zuidspits van NovaZembla het eiland Waigatsch bereikte, door Pet en Jackman (1580), die de Kara-zee bereikten, door Barendz. (1594—96), die de Bereneilanden en Spitsbergen ontdekte en de oostspits van Nova-Zembla omvoer; de pogingen echter om een doorvaart te vinden bleven zonder gevolg. Vandaar dat de noordkusten van Azië van de landzijde uit het eerst bekend worden, toen de Donsche Kozakken (sedert 1580) en de Russen in Siberië voortdrongen. In 1648 ontdekte Deschnew reeds de straat, welke naar Bering, die haar in 1728 ten tweeden male ontdekte, genoemd is. Onder Bering’s leiding werden de N.-Aziatische kusten nauwkeurig onderzocht. Prontschischtschew, Laptew en Tscheljuskin onderzochten van 1735 —43 de kuststreken tusschen de Lena en den Jenisei en het Taimyr-schiereiland.

Bering ontdekte in 1741 het n.w. van Amerika. Door Cook (1778) leerde men eerst de kusten aan beide zijden van de Bering-zee nauwkeurig kennen, terwijl men alle verdere onderzoekingen op de N.-Aziatische kusten aan de Russen verschuldigd is. De noordelijkste deelen van het amerik. vasteland werden het eerst door Hearne (1771) doorreisd, in 1789 ontdekte Mackenzie de naar hem genoemde rivier. De noordkusten, oostel. tot de Groote Vischrivier en westel. tot kaap Barrow, onderzochten Franklin, Richardson en Back op hunne landreizen van 1819—21 en 1825—26 en Dease en Simpson 1837—39. De oostkusten van Groenland werden door Scoresby (1822), Clavering (1823) en Graah (1829 —31 en 1834), de westkusten door de amerik. expedities onder Kane (1853—55) en Hayes (1860—61), Groenland zelf door Rink (1848 —56) nader onderzocht. De belangrijkste latere expedities naar Spitsbergen zijn die van Clavering en Sabine (1823), van Parry (1827), de fransche expeditie met het schip Recherche (1835), en vooral de zweedsche expedities onder de leiding van Torell (1858 en ’61) en van Nordenskiöld, Dunér en Malmgren (1864).

Van 1868 af hadden alle N. een zuiver wetenschappelijk karakter. Aanvankelijk waren zij hoofdzakelijk gericht op de ontdekking der veronderstelde open poolzee. De belangrijkste tochten van de laatste halve eeuw waren die van Nordenskiöld met de Vega (1878—79), welke het vraagstuk der noordoostelijke doorvaart oploste en tevens bewees dat ook deze passage voor handel en scheepvaart waardeloos is, verder die van Nansen (zie ald.). Zie ook Andrée.Literatuur: Barrow, A ckronólogical Ilistory of Voyages' into the Aretic Iiegions (2 dln. Lond. 1846), Peschel, Geschichte der Erdkunde (Münch. 1877), Andree, Der Kampf um den Nordpol (5de dr. Bielef. 1889), von Hellwald, lm ewigen Eis. Geschichte der Nordpolarfahrten (Stuttg. 1881), Löwenberg, Die Entdeckungs- und Erforschungsreisen in den heiden Polarzonen (1886), Greely, llandhook of Arctic Discoveries (New-York 1896), Whymper, The Heroes ot the Arctic and their Adventures (9de dr., Lond. 1897), Ledroit, Karte der Entdeckungsfahrten im Norden (Leipz. 1898), Hugues, Le esplorazioni polari nel secolo XIX (Milaan 1901), Hassert, Die Polarforschung (Leipz. 1902), Lindeman, Die neuern Pelsen zur Erforschung der Nordpolarregion (in het „Geographisch Zeitschrift” 1902). Werken over de afzonderlijke expedities vindt men •opgesomd in Die Litteratur über die Polarregionen der Erde van J. Chavanne, A.

Karpf, Le Monnier (Weenen 1878) en in het Geogr. Jahrbuch (Gotha, jaarlijks).

< >