Gepubliceerd op 28-02-2021

Nider

betekenis & definitie

Nieder of Nyder, duitsch godgeleerde van de orde der Dominicanen, geb. in den Elzas in 1380, overl. te Bazel 1438 of 1440, woonde het concilie van Constans bij (1414), onderwees de godgeleerdheid te Weenen en werd prior te Neurenburg en te Bazel. Om zijn groote welsprekendheid werd hij naar Bohemen gezonden, teneinde daar te werken aan de bekeering der Hussieten.

Yan zijn talrijke werken, in het latijn, verdienen hier te worden vermeld: Irihoud van de goddelijke •wet of de tien geboden (1472), Predikatiën (1489), Aansporing tot een christelijk leven (in den vorm van een samenspraak, waarbij het leven der mieren is ten voorbeeld genomen, 1517). _

< >