s. Rhynchocoela, een afdeeling (onderorde) der Trilwormen.
Het lichaam der N. is verlengd en doorgaans plat, d. i. bandvormig, en dikwijls is de kop door een insnoering van het overige lichaam gescheiden. Eenigen hebben echter een meer rolrond, draadvormig lichaam, terwijl het bij anderen, door overdwarse insnoeringen, een meer onregelmatige gedaante aanneemt. Hun hoofdkenmerk bestaat in de aanwezigheid van een vrijen, niet met het darmkanaal samenhangenden, maar boven deszelfs bovenvooreinde in de lichaamsholte gelegen slurp. Teruggetrokken zijnde, ligt deze slurp in windingen gekronkeld. Hij kan worden uitgestulpt door een opening, die zich voor aan den kop of iets aan de onderzijde daarvan bevindt. Het voor uitstulping vatbare gedeelte van den slurp is met papillen bezet; zijn achtereinde loopt uit in een spier, die aan den lichaamswand bevestigd is en voor zijn terugtrekking dient.
Deze slurp is een wapen; bij vele N. is daarin een priem aanwezig tot het maken van een wond in het lichaam van andere dieren, waarmee zij zich voeden. De mondopening ligt bij de N. aan de buikzijde, op eenigen afstand van het kopeinde; zij voert naar het darmkanaal, dat recht doorloopt tot aan de aars. Het vaatstelsel bestaat uit een rugvat, waarin het bloed van achteren naar voren, en twee zijvaten, waarin het den tegengestelden weg volgt. Beide soorten van vaten zijn samentrekbaar. De zijvaten zijn met het rugvat door dwarstakken verbonden. Het bloed in de vaten is gewoonlijk kleurloos.
Behalve deze bloedvaten heeft men ook bij eenige N. twee overlangs loopende z.g. watervaten met trillapjes waargenomen, zijnde excretorische organen. Als centraaldeelen van het zenuwstelsel herkent men bij allen in den kop een bovenste en een onderste zenuwknoopenpaar, onderling door dwars-commissuren tot een ring verbonden. Van de onderste zenuwknoopen strekken zich ter weerszijde de overlangs loopende zijdezenuwen uit. Uit de bovenste zenuwknoopen begeven zich zenuwtakken naar de aan den kop gelegen zintuigen. Deze zijn in de eerste plaats oogjes in kleiner of grooter aantal, en in de tweede plaats de z.g. zijde-organen, die zich bevinden in trechterof spieetvormige groeven ter weerszijde van den kop. De randen dezer groefjes zijn met grootere trilhaartjes bezet.
Of deze deelen reukorganen zijn of wel voor een andere ons onbekende zintuigelijke gewaarwording dienen, is echter niet uit te maken. Dat. zij geen ademhalingswerktuigen zijn, waarvoor zij door sommigen gehouden worden, mag men wel met zekerheid aannemen. In eenige weinige gevallen zijn ook otolithblaasjes waargenomen. De N. zijn dioecische dieren, slechts een soort, Borlaiia hermaphroditi:a, maakt daarop een uitzondering. De voorttelingsorganen der beide seksen hebben vrijwel een gelijk maaksel, zoodat zij slechts aan hun producten te onderscheiden zijn. Zij hebben buitenwaartsche openingen langs de lichaamsranden, De daaruit naar buiten tredende eieren zijn verbonden door een geleiachtige stof en blijven snoersgewijs vereenigd.
Men kent echter ook eenige levendbarende N. Bij de in zoet water levende soorten geschiedt de ontwikkeling zonder gedaanteverwisseling en hebben de jonge dieren reeds eenigszins de gedaante der ouders. Van verscheidene in zee levende soorten, die meerendeels merkelijk grooter worden dan de zoetwatersoorten, gaat de ontwikkeling met een gedaantewisseling gepaard. Uit het ei komt hetzij een infusorieachtig wezen, binnen hetwelk de ontwikkeling voortgaat, of de uit het ei komende larve heeft een hoedvormige gedaante, met een krans van trilhaartjes aan den ondersten rand en een zweepvormig aanhangsel aan de spits, en een mond en een darmkanaal. Het vrij groot aantal reeds bekende N. wordt veelal tot de volgende familiën vereenigd: Tremacephalidae (voorzien van een priemtoestel, kop door insnijdingen als in lobben verdeeld, voor het meerendeel bewoners der zee), Rochmocephalidae (geen priemtoestel, sommige wel, andere geen gelobden kop, allen leven in zee, de op de engelsche kust levende Lineus longissimus, of Borlada angliae, wordt verscheidene voeten lang), Holocephalidae (geen priemtoestel), Rhynchoproboli (een blind eindigend darmkanaal, zonder aars, alle soorten, kleine dieren, leven in zoet en brak water).