Moritz wilhelm drobisch

betekenis & definitie

Duitsch philosoof en wiskundige, geb. 16 Aug. 1802 te Leipzig, werd aldaar in 1826 hoogleeraar in de wiskunde, kreeg in 1842 daarenboven vergunning het predikaat van hoogleeraar in de Philosophie te voeren, en over]. 30 Sept. 1896 te Leipzig. Van jongs af zich gelijkelijk tot wiskunde en philosophie aangetrokken gevoelende, zocht hij zonder beide wetenschappen te vermengen, de wiskunde met philosophische grondigheid te behandelen en op de vraagstukken der philosophie den geest van wiskundige klaarheid en gestrengheid over te brengen; al zijn geschriften dragen het kenmerk van dit streven. Zijn hoofdwerken zijn: Beiträge zur Orientierung über Herharts System der Philosophie (Leipzig 1834), Neue Darstellung der Logik (1836), Grundlehren der Religionsphilosophie vLeipzig 1840), Empirische Psychologie (1842), Erste Grundlehren der mathem. Psychologie (1850), De philosophia scientiae naturali insita (1864), Die moralische Statistik und die menschliche Willensfreiheit (1867) Eher die Fortbildung der Philosophie durch Herbart (1876), Kants Dinge an sich und sein Erfahrungsbegriff (Hamb. 1885), meerdere akademische programs en een reeks verhandelingen in Fichtes Zeitschrift für Philosophie >en in Allihns Zeitschrift für exakte Philosophie; van zijn wiskundige werken moeten vermeld: Philologie und Mathematik als Gegenstände des Gymnasialunterrichts (Lpz. 1832), Grundzüge der Lehre von den hohem numerischen Gleichungen (1834); verder verhandelingen in de publicaties der „Königlich Sächsischen Gesellschaft der Wissenschaften.”