berg in de Cottische Alpen, op de grens van het fransche dep. Savoie en de ital. prov.
Turin, bestaat uit een ongeveer 8 mijlen lange, naar het z. afhellende hoogvlakte, die aan de oostzijde door den RocheMelon en aan de westzijde door den MontAmbin begrensd wordt. Over het plateau loopt een sinds de vroegste tijden bekende Alpenweg. De nieuwe Mont-Cenis-weg, die in 1810 is gereed gekomen en van Modane tot Susa 60 mijl lang is, wijkt bij Modane van den spoorweg Chambéry—Turin af, loopt dan door het dal van de Maurienne in oostelijke richting naar Lans-le-Bourg, dat reeds 1398 m. hoog ligt, richt zich dan naar Susa en bereikt na verscheidene wendingen om den berg, de pashoogte, 2098 m. boven de oppervlakte van de zee. Aan de andere zijde van de pashoogte breidt zich het Madeline-plateau uit, waarin het Mont-Cenis-meer ligt. In de nabijheid is een Benedictijnerklooster, dat gedeeltelijk als verblijf voor reizigers is ingericht. Van den rand van het Madeline-plateau volgt de nieuwe Mont-Cenis-weg in verscheidene wendingen de helling van den berg.
Sedert de opening van den Mont-Cenis-tuimel van den spoorweg Lyon —Chambéry—Turin, is het verkeer met wagens over den straatweg van den Mont-Cenis bijna geheel opgehouden. -De Mont-Cenis-tunnel, die 24 km. z.w. van de pashoogte door den CoLde-Frejus breekt, en van 1857—70 onder leiding van de ingenieurs Sommeiller, Grattoni en Grandis tot stand kwam, en in 1871 voor ’t verkeer geopend werd, is 8 m. breed, 6 m. hoog en ruim 12 km. lang. De noordel. ingang bij Modane ligt 1158 m. boven de oppervlakte der zee en de zuidel. ingang bij Bardonnèche 1291 m. Het gesteente van den berg werd doorboord met door Sommeiller zelf uitgevonden en door samengedrukte lucht in beweging gebrachte boormachines.
