vorst van Smolensk, russisch veldmaarschalk, werd geb. in 1745 en overl. in 1813 te Bunzlau. Op zestienjarigen leeftijd trad hij in Russischen krijgsdienst als officier der artillerie, maakte alle veldtochten in de tweede helft van Katharina’s regeering mede en onderscheidde zich bijzonder bij Schoema (1774), waar hij een oog verloor; Otschakoff (1788); Ismaël, dat hij stormenderhand innam (1790) en Matschin.
Nu werd hij door de keizerin als gezant naar Konstantinopel gezonden en daarna tot gouverneur van Finland benoemd, vervolgens door Keizer Alexander I tot gouverneur van St. Petersburg aangesteld. In 1805 trok hij met 50.000 man naar Duitschland den Oostenrijkers te hulp, nam deel aan den slag van Austerlitz, waarvan hij den afloop voorzag, en voerde bevel in den oorlog tegen Turkije van 1809—1811. Tot opperbevelhebber over het Russische leger benoemd, dat in 1812 tegen Napoleon moest opereeren, wist hij, niettegenstaande hij bij Borodino de nederlaag leed, door allerlei vernuftige manoeuvres den voortgang van de „Groote Armee” te vertragen. Zijn overwinning bij Krasnoië, niet ver van Smolensk verschafte hem den titel van vorst van Smolensk. In 1813 bezette hij Leipzig en Thorn, doch overl. na een korte ziekte te midden van zijn krijgsverrichtingen.