hongaarsch geschiedschrijver en politikus, geb. 20 Oct. 1809 te Szentes, ontving in 1830 de priesterwijding, werd 1844 hoogleeraar in de hongaarsche letterkunde, in 1848 bisschop van Csanad en daardoor lid van het hoogerhuis, zag zich na de onafhankelijkheidsverklaring van 1849 de portefeuille van eeredienst opgedragen, en week met Kossuth uit naar het buitenland. Zijn Geschiedenis van den handel en de nijverheid in Hongarije onder de Arpadische koningen, later vervolgd, werd door de hongaarsche academie bekroond.
Voornaamste geschriften: Geschiedenis van Hongarije (4 dln., Papa 1842—46), Monumenta Hungariae historica (4 dln., Pesth 1857), Vijf en twintig jaren uit de geschiedenis van Hongarije (2 dln., Genève 1863) en Geschiedenis van den onafhankelijkheidskrijg in Hongarije in 1848 en 49 (3 dln., Genève i865 en 1872). In 1866 kreeg hij vergunning om naar Hongarije terug te keeren, werd toen onmiddellijk voor Szegedin lid van den rijksdag, waarin hij met de gematigde fractie-Deak stemde, en overl. 19 Aug. 1878 te Karlsbad.