gr., naam, waarmede de in Athene en Piraeeus gevestigde vreemde Grieken genoemd worden, die als bevoorrechte en onder bescherming staande vreemdelingen bij voorkeur handel en industrie dreven, jaarlijks een bepaald beschermgeld (metoikion) betaalden en tot den krijgsdienst, onder sommige omstandigheden ook tot het betalen van belasting alsook tot andere diensten opgeroepen werden. Bij gelegenheid werd aan enkelen of verschillenden het burgerrecht verleend; anderen kregen voor bepaalde verdiensten voorrechten, vooral de isotelie (zie ald.).
De M. moesten zich voor het gerecht door een attisch burger als patroon (prostates) doen vertegenwoordigen; aanmatiging van burgerlijke rechten werd met verlies van vermogen en zelfs van de vrijheid gestraft. Zij vormden de grootste handels- en geldmacht te Athene, en werden somtijds, om de burgerij aan te vullen of te vermeerderen, daarin opgenomen, zooals door Clisthenes in 509.