periode van de middel-geschiedenis van het dierlijk leven, een groep van geologische formaties (trias-, jura- en krijtformatie), volgend op de palaeozoïsche periode. De zeefauna der M. kenmerkte zich inzonderheid door den grooten vormenrijkdom der ammonieten en belemnieten, terwijl de andere klassen van zeedieren reeds een het tegenwoordige dicht nabijkomend type vertoonden; daarnevens kwamen echter nog zeer vele wezens voor, die geheel van de thans levende afweken, als bijv. de hippurieten; kenmerkend voor de M. zijn verder reusachtige en, in vergelijking met de thans levende, zeer zonderling gebouwde sauriërs.
Onder de planten kwamen vooral de varens tot ontwikkeling en de klasse der dicotyledonen vertoonde reeds een groote verscheidenheid van vormen.