Gepubliceerd op 19-01-2021

Meijer elias van beem

betekenis & definitie

Nederl. tooneelspeler, geb. 10 Juni 1888 te Groningen, kreeg van zijn vader, die een klein ambulant tooneelgezelschap had, het eerste onderricht in de kunst en speelde reeds op zijn 14de jaar kinderrollen; later verliet hij het gezelschap zijns vaders, en engageerde zich eerst bij dat van mevr. Teunisse, later bij dat vanDuport, waar hij les kreeg van den regisseur Amelung.

In 1860 ging hij naar Rotterdam, waar hij de eerste spelers van dien tijd tot collega’s kreeg; in 1863 keerde hij naar Amsterdam terug en ging bij de ontbinding van het gezelschap onder directie van Van Ollefen en Haspels naar den Stadsschouwburg over, die toenmaals onder directie van Roobol, Tjasink en Peters stónd. Na nog aan verschillende gezelschappen verbonden te zijn geweest, en ook eenigen tijd in België gespeeld te hebben, ging hij in 1895 over tot het gezelschapYan Lier, maakte in den zomer van laatstgenoemd jaar een tournée met Willem van Zuylen (als de Rebbe in Vriend F rits), en ging kort daarop naar de directie-Barendse over, waarbij hij onder meer de rol van Duvivier in Van Sprinkhuyzen’s sensatie-drama Dreyfus vervulde; aan vang 1898 vierde hij zijn 40-jarig jubileum. Zijn echtgenoote, mevr. E. van Beem-Kapper, vierde 18 Dee. 1900 met Moderne Echtgenooten (naar het franseh van Bourgeois en Thiriet, vertaald door C. P. P. Bigot) haar 25-jarige tooneelloopbaan Van Beem munt vooral uit in komische en karakterrollen ; hij trad o. a. op als de Pastoor in Zwarte Griet, Onkel Riek in Zonder naam, Stemler in Een dollestreek, Jacques Bonhomme in Margot de Bloemenverkoopster enz.

< >