Gepubliceerd op 23-02-2021

Meeuwachtigen

betekenis & definitie

Laridae, een uit 13 geslachten met tezamen ongeveer 140 soorten bestaande, over de geheele aarde verspreide familie van zwemvogels van de groep der Langvleugeligen; de M. hebben lange, spitse vleugels, die hen in staat stellen tot snel en langdurig vliegen; verder hebben zij drieteenige, van een vrijen duim voorziene zwempooten en een zijdelings sterk samengedrukten, scherpsnijdenden, bij sommige soorten haakvormig omgebogen snavel, aan welks wortel de spieetvormige neusgaten geplaatst zijn. Alle M. zijn roofvogels; hun voedsel, dat zij boven de oppervlakte van het water heen en weer vliegend en al duikend bemachtigen, bestaat uit visschen, weekdieren, allerlei afval enz.; houden zich voornamelijk op aan de zeekusten, waar zij in menigte bijeen broeden.

De verschillen tusschen de M. onderling bestaan in hoofdzaak in het gewijzigd maaksel van den snavel. Sommigen naderen in dit opzicht tot de ware roofvogels, n.l. de eigenlijke meeuwen (Larus) en de roofmeeuwen (Lestris); beide geslachten hebben een krachtigen, aan de spits haaksgewijs omgebogen snavel; de kaatsten, die aan de achterhelft daarvan ook een washuid hebben, zijn hierdoor en door de wijze waarop zij hun buit vermeesteren, een middelvorm tusschen roof- en zwemvogels; zij zoeken n.l. zelden zelf op het water hun voedsel, maar ontnemen aan andere, kleinere meeuwen haar prooi, roeven eieren en jongen uit de nesten en maken ook jacht op kleine zoogdieren, o. a. op de lemmings. De soorten van het geslacht Ster na vertoonen door haar korte, tot loopen en zwemmen bijzonder geschikte pooten, zeer lange, spitse vleugels en meestal gevorkten staart, eenige gelijkenis met zwaluwen; men noemt ze daarom wel zeezwaluwen; zij vliegen zeer snel, vangen haar prooi vliegende, zonder ooit diep te duiken; die prooi bestaat uit kleine visschen, weekdieren, waterinsecten, welke zij grijpen met den spitsen snavel, waarvan de bovenkaak niet haaksgewijs is omgebogen, maar nagenoeg dezelfde lengte heeft als de onderkaak; tegenw. worden zij wel tot een afz. fam. vereenigd. Een zeer zonderlingen snavel hebben de soorten van het geslacht Rhychops, de schaarbekken; deze is zeer lang, vooral de onderkaak; beide kaken zijn samengedrukt als de bladen eener schaar; de scherpe bovenrand van de onderkaak sluit in een sleuf van de bovenkaak, gelijk een knipmes in zijn heft. De schaarbekken voeden zich hoofdzakelijk met tweekleppige weekdieren; zij komen alleen voor aan de kusten der keerkringszeeën. In Nederland broeden verscheidene soorten van M.; de mantelmeeuw (Larus marinns), die van Nederland en de noordkusten van Duitschland tot aan de Ijszee voorkomt; zij kan de grootte van een kleine gans bereiken, heeft een gelen snavel, vleeschkleurige pooten en is een zeer vraatzuchtige vogel; in de noordelijke landen trekt men eenig nut van haar veeren; de zilvermeeuw (Larus argentatus), die iets kleiner is dan de vorige, en in plaats van zwarte, zilvergrijze vleugels heeft; de kleine zeemeeuw (Larus canus), die van de kust af den loop der rivieren volgend, diep het land indringt en hier als een voorbode van zwaar weer geldt; de kokof lachmeeuw (Larus ridïbundus), die de noordelijke zeeën van beide halfronden en breede zoomen der vastelanden bewoont, en in Europa tot in Hongarije, Italië en de Zwarte zee voorkomt; de dwergmeeuw (Larus minutus), de burgemeester en de kleine burgemeester (zie ald.), en eenige soorten van de geslachten Stercorarius (groote, middelste, kleine en kleinste jager), Xema (vorkstaartmeeuwen), Rissa. Zie ook Zeezwaluwachtigen.

< >