beroemd geslacht van Florence, dat, steunend op in den handel, met name in bankzaken verworven rijkdommen, in de 14de eeuw de leiding van het mindere volk tegenover de geslachten op zich nam en in de 15de eeuw onder behoud van de republikeinsche vormen in werkelijkheid over Florence heerschte, eindelijk in de 16de eeuw de tijdelijk verloren heerschappij door de gunst van de eerste twee der uit dit geslacht gesproten pausen (Leo X, Clemens VII en Leo XI) en van keizer Karel V herwon en bovendien aan Frankrijk twee koninginnen (Catharina en Maria de M.) schonk.
1) Cosimo de’ M., zoon van den gonfaloniere Giovanni di Bicci de' M. (geb. 1360, overl. 1428), geb. 1389, verwierf zich groeten aanhang door zijn vrijgevigheid en onvermoeide werkzaamheid voor de mindere klassen, hetgeen de Albizzi bewoog, hem in 1433 in hechtenis te doen nemen; verbannen begaf hij zich naar Venetië. Kort daarop verkregen zijn aanhangers in Florence de overhand, Rinaldo degli Albizzi werd verdreven. Cosimo keerde nu terug en heerschte sedert in werkelijkheid over de stad, zonder haar republikeinsche inrichting op te heffen of de uiterlijke positie van een vorst in te nemen. Hij bezigde zijn rijkdom om Florence een beslissende positie in Italië tusschen Rome, Napels, Milaan en Venetië te verschaffen en het te verheffen tot de eerste stad van het tijdperk der renaissance. Hij liet door groote kunstenaars prachtige bouwwerken uitvoeren, stichtte de platonische academie, trok de voornaamste humanisten van dien tijd in zijn omgeving en stichtte 1444 de Bibliotheca Laurentiana, tegenwoordig nog naast Rome en Parijs de belangrijkste verzameling van handschriften (omstreeks 10.000) van romeinsche en grieksche klassieken. Hij overleed 1 Aug. 1464.
2) Piero de’ M., geb. 1414, zoon en opvolger van den vorige, dien hij evenwel in scherpzinnigheid en beslistheid niet evenaarde, maar in goedheid des harten en rechtsgevoel overtrof, overwon de moeilijkheden, hem door de families der Pitti, Soderini, Acciajuoli en Neroni berokkend, doch overleed, altijd ziekelijk, na een kort bestuur 3 Dec. 1469.
3) Lorenzo de’ M., bijgenaamd ,,I1 Magnifico” (de prachtlievende), geb. 1 Jan. 1448, aanvaardde na den dood zijns vaders Piero de’ M. met zijn broeder Giuliano (I) de leiding der republiek. Na de mislukte samenzwering der Pazzi in 1478, welke alleen aan Giuliano het leven kostte, steeg zijn macht in de stad op buitengewone wijze. Den oorlog met Rome en Napels, die tengevolge van de samenzwering der Pazzi grooten nood over Toscane bracht, wist Lorenzo te beëindigen, naar het heet door zijn stoutmoedigen tocht naar Ferdinand I van Napels, in werkelijkheid door den reeds vooraf overeengekomen afzonderlijken vrede met Napels (1480), waarop na den dood van paus Sixtus IV ook de overeenkomst met Rome volgde (1484). Sedert maakte hij, steunend op de vereering zijner medeburgers, de vroegere vrije instellingen tot enkel schijn, beperkte ze ten slotte ook uiterlijk en beschikte over de publieke gelden als over eigendom, vooral nadat zijn groote praalzucht bijna een bankroet van zijn eigen vermogen veroorzaakt had. Lorenzo, zelf een der beste dichters van Italië, vereenigde, evenals zijn grootvader Cosimo, kunstenaars en dichters om zich heen en vermeerderde de daarom naar hem genoemde Bibliotheca Laurentiana aanmerkelijk. Hij overleed 8 April 1492.
4) Piero (II) de’ M., geb. 15 Febr. 1471, zoon van den vorige, aanvaardde 1492 na den dood zijns vaders de leiding in Florence, maakte zich door zijn trotsch karakter en zijn kleinzielige onderwerping voor den in 1494 in Italië invallenden Karel VIII van Frankrijk zoo gehaat bij het volk, dat het hem onder aanvoering van zijn eigen neven en van Savonarola (zie ald.) verjoeg. Herhaalde pogingen om de stad te herwinnen, mislukten hem; hij begaf zich naar de fransche troepen te Napels en toen deze 28 Dec. 1503 door Gonsalvo de Cordova aan de Garigliano overvallen werden, verdronk Piero op de vlucht in de rivier.
Zijn jongere broeder, Giovanni de’ M., besteeg 1513 als Leo X (zie ald). den pauselijken stoel. Zijn jongste broeder, Giuliano de’ M., keerde', begunstigd door inwendige onlusten, door de overige staten van Italië, alsmede door Spanje, 1512 terug doch liet het bestuur reeds in 1513 over aan zijn neef Lorenzo en ging naar Rome. Frans I, wiens tante Philiberte van Savoye hij huwde, verhief hem tot hertog van Nemours; hij overleed 1516.
5) Lorenzo (II) de’ M., geb. 13 Sept. 1492, overl. 4 Mei 1519, zoon van Piero (II), ontving van zijn oom, paus Leo X, het hertogdom Urbino, huwde 1518 met de nicht van Giuliano de’ M., een onechten zoon van Giuliano (I), Magdalena de la Tour d’Auvergne; zijn dochter is Catharina de’ M. (zie ald.), gemalin van koning Hendrik II van Frankrijk.
6) Alessandro de’ M., onechte zoon van Lorenzo (II), werd, nadat Giulk> de’ M. in 1523 als Clemens VII (zie ald.) paus geworden was, diens opvolger in de heerschappij over Florence. In 1527 verdreven, werd hij door Karel V, wiens natuurlijke dochter, Margareta van Parma, hij huwde, in 1530 teruggebracht en tot hoofd der bedwongen stad benoemd, in 1532 door zijn partij tot hertog uitgeroepen. Zijn gewelddaden en uitspattingen maakten het zijn neef Lorenzino de’ M. gemakkelijker hem te vermoorden, 5 Jan. 1537. Met hem stierf de mannelijke stam van de oudere linie der M. uit, in wier plaats nu de jongere kwam, die afstamt van den tweeden zoon van den gonfaloniere Giovanni di Bicci de’ M.
Het hoofd dezer jongere, groothertogelijke linie der M., Giovanni de’ M., aanvoerder der „zwarte bende” maakte zich gevreesd als veldheer en sneuvelde 1526 tegen de keizerlijken; zijn zoon was Cosimo I de’ M., eerste groothertog van Toscane, geb. 11 Juni 1519. Na den moord op Allessandro de’ M. werd hij door den senaat als hertog van Florence geproclameerd en door Karel V als zoodanig bekrachtigd; laatstgenoemde hielp hem ook door het zonden van spaansche troepen de erfvijanden der M., de Strozzi, vernietigen. Nadat hij door een schrikbewind ieder gevaar van een inwendigen tegenstand verwijderd had, beoorloogde hij Piombino, Lucca en Siëna, dwong dit laatste in April 1555 tot overgave en werd als heer daarvan in 1557 door Philips II erkend. Pius Y, dien hij tegen Spanje en bij het onderdrukken der beweging in Italië ondersteunde, benoemde hem in 1569 tot groothertog van Toscane en kroonde hem in Rome, ondanks het verzet van Philips II van Spanje en van keizer Maximiliaan II. Hij werkte met ijver aan de verheffing van het land en bracht ook de financiën in bloeienden toestand. Hij vernieuwde de universiteit te Pisa, maakte zich verdienstelijk ten opzichte der Academie te Florence, legde het eerst archieven aan en trok de eerste grootheden van zijn tijd in zijn omgeving.
Ter bescherming van den handel op de Levant tegen de Turken stichtte hij de orde van San Stefano in 1562. Hij overleed 21 April 1574. Uit zijn huwelijk met Eleonora van Toledo, de dochter van den spaanschen onderkoning van Napels, stamden zijn beide naaste opvolgers: Frans I en Ferdinand I.
De zoon van laatstgenoemde Cosino II de’ M., groothertog van Toscane, geb. 12 Mei 1590, overl. 28 Febr. 1621, volgde 1609 in de regeering op. Hij bracht Toscane tot zulk een bloei, dat het onder hem tot een middelpunt van geestesleven en handel werd. Uit zijn huwelijk met Maria Magdalena van Oostenrijk stamt zijn opvolger Ferdinand II. Deze werd opgevolgd door zijn zoon Cosimo III de’ M., geb. 14 Aug. 1642, die door groote praal, verregaanden trots en overdreven vroomheid het reeds ingetreden verval van zijn huis en land verhaastte. Zije huwelijkstwisten met de schoone, maar zedelooze Margareta Louise van Orleans, maakten hem tot den spot van Europa. Hij overl. 31 Oct. 1723.
Hij werd opgevolgd door zijn tweeden zoon Jan Gaston de’ M., geb. 24 Mei 1671. Door uitspattingen van geest en lichaam verzwakt, liet deze het aan zijn kamerdienaar Giuliano Danri over, de regeering uit te buiten. Met hem, overl. 9 Juli 1737, stierf het geslacht der M. uit. De waardigheid van groothertog van Toscane ging ten gevolge der bepalingen van den vrede van Weenen (1735) over op hertog Frans Stephanus van Lotharingen, den gemaal van Maria Theresia.
Twee zijlinies der M., de Medici-Tornaquinci te Florence en de Medici-Ottajano, die in de 16de eeuw naar Napels verhuisden, bestaan nog. Tot laatstgenoemden tak behoorde de cavaliere Luigi de’ M„ hertog van Sarto, geb.. 1760, die sedert 1805 minister was van de koningen der beide Siciliën, Ferdinand I en. Frans I, en op een reis 25 Jan. 1830 te Madrid overleed.