schrijver, geb. 18 Sept. 1819 te Londen, kwam in 1838 als engelsch onderwijzer te Velp, werd later leeraar aan het gymnasium te Arnhem, en promoveerde in 1854 te Utrecht tot doctor in de letteren; van 1853—65 was hij leeraar aan de militaire academie te Breda, daarna tot aan zijn dood (9 Maart 1877) inspecteur van het lager onderwijs voor Zuid-Holland. Als letterkundige was hij bekend onder den pseudoniem De Oude Heer Smits.
Voornaamste werken: Brieven en uitboezemingen van den Ouden Heer Smits (eerst in de „Arnhemsche Courant”, daarna bijeenverzameld uitgegeven en herhaaldelijk herdrukt), Afdrukken van Indrukken (1854), Familie van ons (1855), Losse schetsen in en om Farijs (1853), Eventjes over de grenzen (1863), Uittreksels uit het dagboek van wijlen den heer Janus Snor (1865); verder taalboeken, bloemlezingen, een geschiedenis van het engelsche volk, vertalingen (vooral uit het eng.) enz. in 1856 richtte hij den ,,Nederl. Spectator” op.
