staat op het eiland Celebes, bestaande uit .zeven staten, langs de w.-kust van Midden-Celebes. De kusten zijn vlak en laag, het binnenland is bergachtig; de bergen zijn niet hoog maar, vooral aan den o.-kant bijna ontoegankelijk.
De voorn, rivieren zijn de Tampalang en de Balangnipa, die in de golf van Mandar uitloopen en de Tappalang, die in de straat van Makassar uitloopt. De bevolking bestaat uit Boegineezen (Mandareezen) en Alfoeren; het gezag is in handen van de Boegïneezen, die Mohammedanen zijn. De grond is vrij vruchtbaar, en is ook voor koffiecultuur geschikt. Het voorn, voortbrengsel is katoen. Aan het hoofd van elk staatje staat een vorst, met den titel van maradya.Eerst in 1850 werd de verhouding van deze staatjes tot het nederl. gezag geregeld door het sluiten van formeele contracten, welke in de eerste plaats de erkenning van het nederl. gezag inhielden. Verschillende malen is het nederl. bestuur opgetreden wegens overtredingen der gesloten contracten. Na in 1867 door een expeditie getuchtigd te zijn, deed het inlandsch bestuur van Balangnipa in 1870 afstand van alle gezag en meerderheid over de andere Mandarsche vorsten.