(van het spaansche maïz), Zea mais, ook turksche tarwe en turksch koren geheeten, het zaad van de maïsplant, nevens de voor eenige jaren’ in Mexico ontdekte wilde soort de eenige bekende soort van het plantengeslacht Zea uit de familie der Gramineeën (zie aldaar, en plaat Gramineeën III, fig. 1), inheemsch in Amerika, en daar reeds vóór Columbus verbouwd. De M. is een éénhuizige plant, waarvan de mannelijke bloemen, aan den kop geplaatst, een pluim vor^ men, terwijl de vrouwelijke zijdelings lager staan en in een bladscheede besloten zijn, waaruit later de vruchten voortkomen, die een naakte kolf vormen, waar langs de zaden in 6—8 rijen geplaatst zjjn, De M. komt uit de warme gewesten van Amerika, waar zij reeds in oude tijden moet gekweekt zijn, daar de vruchten in de graven der Inka’s gevonden werden.
Columbus heeft de M. uit Z.-Amerika naar Spanje gebracht. Tegenwoordig wordt zij in de onderscheidene werelddeelen als een belangrijke vrucht geteeld. Bij vele volken maakt het M.-meel een groot deel der voeding uit. Men kent van deze plant vele verscheidenheden met licht en donker gekleurde zaden. Het meel kan tot allerlei gebak worden gebruikt. Ook wordt er azijn en bier uit gemaakt. De bladen der M. worden tot bedekking van daken en tot het vullen van kussens aangewend.
