L., koekoeksbloem, plantengeslacht van de familie der Caryophylleeën, met omstreeks 25 soorten, voor het meerendeel inheemsch in de noordelijke gematigde zone; het zijn kruiden met reehtopstaanden stengel, tegenoverstaande, gaafrandige, spitse bladen, waarvan de onderste versmald zijn tot een steel, en groote pluim-, tros of schermvormig vereenigde bloemen. Verscheidene soorten behooren tot de gezochtste tuinsierplanten, als X. chalcedonica, bekend onder den naam van konstantinopel en brandende liefde, inheemsch in Zuid-Rusland, Klein-Azië en Japan, met GO centim. hoog© stengels, elk met een bouquet (bijscherm) van scharlakenroode, witte of rozerood© bloemen; verder X. vulgens, de vuurkoekoeksbloem, uit Siberië, gemiddeld 20—30 centim. hoog, met levendig roode bloemen, vereenigd tot een los bijscherm.
X. Haageana, even groot, met scharlakenroode, oranjekleurige of witte bloemen, en naar men wil afkomstig uit Japan, is waarschijnlijk slechts een verscheidenheid der vorige soort. Andere prachtsoorten zijn: X. grandiflora, uit China ingevoerd, heeft de hoogte der vorige en grootere bloemen van dezelfde kleuren, en X. Sieboldi, uit Japan, met nog grootere, witte bloemen. In Nederland groeien in het wild: X. flos cuculi, de echte koekoeksbloem, ook pinksterbloem, kraaiebloem, eiloofbloem en roodsteerntje geheeten, met losse bijschermen van rozeroode bloemen; X. vespertina, de avondkoekoeksbloem, met witte bloemen, X. diurna, de dagkoekoeksbloem, met lichtpurperen bloemen.