pruisisch rechtsgeleerde en publicist, 1804—91, werd in 1841 bij het Kamergerecht aangesteld en spoedig daarop raad bij het keurmarksche pupillencollege; zijn hoofdwerk is: Das Staatsrecht der preuss. Monarchie (5de dr., 3 dln. 1898, met supplement van Schön).
In 1864 onttrok hij zich om redenen van gezondheid aan het staatsleven.