Gepubliceerd op 14-03-2021

Ludwig tieck

betekenis & definitie

duitsch dichter, geb. 1773 te Berlijn; legde zich te Halle, Göttingen en Erlangen op de geschiedenis en de oude en nieuwe letterkunde toe, en maakte een bijzondere studie van Shakespeare. Zijn eerste pennevruchten behooren ten volle tot het gebied der geestlooze romantische phantastiek (de vertelling AbdaUah, 1795, de onverkwikkelijke en duistere roman Wil Ham Lovell, 3 dln. 1796, enz.).

In de sprookjes-drama’s Blauhart en Der gestiefelde Kater begon hij zijn strijd tegen de dichters van de verlichting en tegen het verlichte publiek. In het blijspel Die verkehrte Welt (1799) gaf hij een anderen vorm aan dezelfde polemiek. In 1804 verscheen zijn Kaiser Octavianns, het meesterwerk onder zijn romantische scheppingen. Omstreeks 1812 rukte hij zich los van de mystiek, die hem tot dusver beheerscht had en begon hij naar vastere kunstvormen te zoeken. Sedert schreef hij voornamelijk novellen, doorzaaid met de fijnste en scherpste ironie, en rijk aan geestvolle dialogen over de letterkunde en het leven van zijn tijd. Overigens was zijn letterkundige werkzaamheid hoofdzakelijk gewijd aan Shakespeare.

Verder gaf hij de werken van verschillende andere duitsche schrijvers in het licht, met verklaringen, kritieken enz. (Kleist, 1826, Solger, 1826, Lenz, 1828). Bij de troonsbestijging van Friedrich Wilhelm IV door dezen aan het pruis. hof beroepen, vertoefde hij sinds dien afwisselend te Berlijn en te Potsdam, waar hij grooten invloed uitoefende op het tooneel. Hij overl. 1853 te Berlijn. Hij bezorgde zelf de eerste 20 dln. van een volledige uitgave zijner werken (Berl. 1828—46); uitgaven zijner voornaamste werken: H. Welti (8 dln., Stuttg. 1886—93), Minor (in Kürschner’s ,,Deutsche Nationallitteratur’, 1885 v.v.), Klee (3 dln., Leipz. 1892). Biogr.: Köpke, (2 dln., Leipz. 1855, ook de uitgever van zijn nagelaten werken, 2 dln., 1855), Friesen (2 dln., Weenen 1871), Steiner (Berl. 1893), Klee, Tiecks Leben und Werke (Leipz. 1894).

< >