romeinsch dichter, een geboren griek, werd bij de verovering van Tarente in 272 v. Chr. rom. gevangene, werd slaaf en later vrijgelatene van Marcus Livius Salinator, wiens kinderen hij onderwees.
Hij schreef in een nog ruwe en ongevormde taal een vertaling der Odyssee in oud-romeinsch saturnische versmaat en eveneens naar grieksche modellen een groot aantal treurspelen en eenige blijspelen, die in Rome (voor den eersten keer in 240 v. Chr.) opgevoerd werden. Kort voor de overwinning bijf Sena (207) werd hem opgedragen een smeekgebed te dichten, na de overwinning een danklied. De overgebleven fragmenten zijner werken zijn door Düntzer (Berl. 1835) uitgegeven, die der dramatische werken in Ribbeck’s Scaenicae Romanorum poësis fragmenta (2de dr., 2 dln., Leipz. 1871—73) alsmede in Livi Andr. et Naevi fabularum reliquiae, uitgeg. door Luc. Müller (Berl. 1885).