(prins) kardinaal, geb. 25 Sept. 1734, was coadjutor van zijn oom, den bisschop van Straatsburg, ging 1771 als gezant naar Weenen doch werd 1774, door toedoen der keizerin, om zijn buitensporigheden teruggeroepen, werd 1777 groot-aalmoezenier, 1778 kardinaal, 1779 bisschop van Straatsburg en kwam 1782 te Zabern, waar hij een groote hofhouding hield, in connectie met gravin Lamothe; de beruchte collier-geschiedenis, waarin deze avonturierster hem 1785 verwikkelde, werd noodlottig voor hem. R. werd gevangen genomen, wel is waar vrijgesproken, doch verloor zijn waardigheid als aalmoezenier en werd naar zijn bisdom verbannen.
Hij werd 1789 in de StatenGeneraal gekozen, legde met tegenzin den constitutioneelen eed af en keerde nog vóór het sluiten der zitting naar den Elzas terug. In 1791 werd hij beschuldigd, contra-revolutionnaire aanslagen te begunstigen, waarom hij zich naar de in Duitschland gelegen gedeelten van zijn bisdom terugtrok en legde 1804 zijn waardigheid neder. Hij overleed 17 Febr. 1803 te Ettenheim.
