De locomobiel is een verplaatsbare machine, welke dient om werktuigen voor verschillende doeleinden in beweging te brengen. De ketel en machine zijn zoo eenvoudig en gedrongen mogelijk gemonteerd op 4 wielen, en kan niet door eigen stoom voortbewogen worden; men gebruikt meestal paarden.
De machine met krukas zijn boven op den ketel gemonteerd, ’t Vliegwiel op de krukas wordt gewoonlijk meteen als riemschijf gebezigd. Hierover wordt meestal een lederen riem gelegd (andere soorten rekken nog al in de buitenlucht), welke veelal werktuigen drijft die in ’t landbouwbedrijf voorkomen. Ze wordt ook daar aangewend, waar op verschillende plaatsen arbeid noodig is, dus dikwijls verplaatst moet worden, zooals in bosschen voor zaagmachines, voor tegelen turfpersen, voor ’t drijven van tijdelijke pompinstallaties, voor ’t wegzuigen van water bij in aanbouw zijnde gebouwen. Is zij in staat door eigen stoomvermogen vooruit te gaan, dan noemt men haar straat- of weglocomobiel. ’t Rijden geschiedt dan door middel van tandwielen, die van uit de machineas op de loopas werken; in Engeland veel gebruikt voor ’t trekken van zware vrachten en ’t inhalen van den oogst. Door den grooten weerstand op den weg legt men liever waar ’t eenigszins mogelijk is een spoorbaan aan, en bezigt een locomotief.De locomobiel moet zoo licht mogelijk geconstrueerd zijn en zoo weinig mogelijk brandstof verstoken. Daarom heeft de ketel een groot verwarmingsoppervlak in verhouding tot zijn inhoud. Hooge stoomspanning, doch een condensatie-inrichting treft men niet aan, de afgewerkte stoom blaast vrij in de lucht. Fig. 1 geeft een Eng. locomobiel aan. De vooras is draaibaar gemaakt. De ketel is van ’t locomotieftype (zie Locomotief) en evenals deze, voorzien van vuurdeur, manometer, proefkranen, peilglas, veiligheid enz.
De vonkenvanger is ook aanwezig, aan ’t uiteinde van den schoorsteen is een draadvlechtwerk aangebracht. Deze schoorsteen is voor ’t vervoer omklapbaar gemaakt. De verbrandingsgassen nemen hun weg door de vlampijpen naar de rookkast en schoorsteen. Voor reiniging is de rookkast voorzien van deuren. Onder de vuurkist zit een aschbak met luchtklep.
Wolf in Buckau-Magdeburg bouwt tegenwoordig locomobielketels met een uitneembaar binnenwerk. Dit zit geheel geschroefd aan den buitenketel. Door deze bouten weg te nemen kan men het front met vuurkist, vlampijpen en achter pij penplaat, dat één geheel uitmaakt, uit den ketel halen. Dit is wel een groot gemak voor plaatsen waar alleen slecht voedingswater is te verkrijgen, of waar een ketelreparatie zeer bezwaarlijk gaat. Bij het inbrengen legt men, alvorens de bouten aan te halen, een rondgaand koperdichtingsringetje tussehen de aanrakingsvlakken, dit wordt
eenigszins ovaal geknepen, en sluit dan stoomdicht af, ook bezigt men wel eens asbestringen. Gewoonlijk gebruikt men steenkolen voor brandstof; wil men hout, turf, bruinkool of stroo verbranden, dan moeten de roosters en bijgevolg de vuurkisten veel grooter zijn, terwijl voor stroo bijzondere roosters aangewend worden. Ruston Proctor (een specialiteit) maakt de roosterstaven met wijde openingen; hierdoor vallen de asch, slakken en brandende deelen, welke onder ’t rooster door een waterstraal worden gebluscht. ’t Stroo wordt gewoonlijk mechanisch aangevoerd.
Het toestel om den ketel met stroo te stoken, systeem Head & Schemioth, vervaardigd door de groote locomobielfabriek van Ramsomes, Sims & Jefferies, Ipswich, bestaat uit een trog vóór de vuurdeur, in deze trog draaien een paar rollen die hun beweging door middel van een riemsehijf met riem, aan de krukas ontleenen. Moet de ketel stoom op gemaakt worden, dus draait de machine nog niet, dan worden de bossen stroo voorloopig met de hand voortgeduwd en later de riem op de schijf gebracht. Het strooverbruik is ^ 3 maal ’t gewicht van dat der steenkool en bijna 8—10 bossen stroo zijn als brandstof noodig voor 100 schooven tarwe. Het stroo wordt in den vuurhaard gebracht door de ronddraaiende rollen, in den vorm van een waaier, en wordt dus volmaakt verbrand. Ook worden de sintels door een waterstraal in de aschkast gedoofd. Om de verbranding van ’t stroo zoo volmaakt mogelijk te maken, zijn in den vuurhaard twee tusschenschotten aangebracht, 1 boven en 1 beneden, met een zekere tusschenruimte.
De rooie gaat over ’t onderste en onder ’t bovenste naar de vlampijpen, terwijl de vlam, die het stroo doet verbranden, door de gaten van ’t ondertusschenschot gaat, deze ontsteekt dan de gassen en rook, zoodat een volmaakte verbranding ontstaat. In Hongarije, Rusland en in ’t algemeen daar waar andere brandstof duur is, bezigt men stroo.
De toenemende ontdekkingen van 'petroleum en daarmede overeenkomende oliën, welke zoo goedkoop in andere deelen der wéreld als brandstof kunnen dienen, hebben er toe geleid den vuurhaard zoo te veranderen dat hiermede gestookt kan worden. Het toestel heeft een voorraadbak, welke een bepaalde hoeveelheid olie inhoudt, en is geplaatst aan de zijde der vuurkist. Ze heeft een pijpleiding om de petroleum en den oververhitten stoom naar den daarvoor speciaal ingerichten verbrander in den vuurhaard te voeren.
De stoommachine is van ’t liggende hoogdruktype. Zij bestaat uit cilinder, zuiger met stang, kruiskop, leibanen, drijfstang en krukas met stoelen, verder de stoomverdeeling: uit stoomschuif met stang en excentrieken, evenals bij de gewone machines. Ze heeft ook een regulateur, voor de snelheid te regelen, deze werkt dan op de smoorklep. Bij de Engelsche en enkele Duitsche .loc. zijn de cilinders direct op den ketel gemonteerd, of er is een gegoten kast op den ketel aangebracht waarin de cilinder zich bevindt. Dit is volgens onze wet verboden, hier mag geen gegoten ijzer direct met ’t inwendige van den ketel verbonden worden. Hier moet dan de cilinder op een afzonderlijk voetstuk gemonteerd worden.
In den lateren tijd past men meer het compoundsysteem toe. We hebben dan 2 cilinders van ongelijke grootte (zie compoundlocomotieven). De stoomspanning is ± 10 atmosfeer.
De krukas steunt met zijn metalen op geslagen ijzeren stoelen, welke tegen den romp van den ketel steunen.
De halflocomobielen zijn, in tegenstelling met de verplaatsbare, vaste machines. Voor klein bedrijf zijn ze zeer geschikt, omdat ze weinig ruimte innemen. De machine is op den ketel geplaatst. Ze onderscheiden zich alleen van de anderen hierdoor, dat ze geen wielen hebben; evenwel zijn ze toch gemakkelijker verplaatsbaar dan andere machines, daar ze één stuk met den ketel uitmaken. Fig. 3 geeft een afbeelding van een halfloc. van Sulzer in Winterthur, ongeveer ’t zelfde systeem bouwen Ransomes, Sims & Jefferies, Ruston Proctor en Wolf, die dan een dergelijken ketel levert als boven omschreven. Ook ’t compoundsysteem wordt hier toegepast. Het vermogen der verplaatsbare loc. varieert van 4—20 p.k., terwijl dat van de halfloc. wel stijgt tot 50 p.k.; ’t aantal omwentelingen der krukas is ^ 180 per minuut.
De petroleumlocomobielen worden veel gebruikt waar andere brandstof duur is. Lang is men bezig geweest, ze ’t uiterlijk van een gewone locomobiel te geven. Fig. 2 stelt er een voor van Altmann & Co. te Berlin, van de tentoonstelling te Genève en Berlijn 1897. Aanvankelijk waren het verticale machines; om evenwel het stampen en indringen in den grond te vermijden, past men tegenwoordig bijna uitsluitend horizontale motoren toe.
Werking der petroleummotoren. De petroleum wordt aangezogen door een pompje, waarvan de plunger zijn beweging krijgt van de krukas. Bij het ingangzetten kan ze met een hefboom bediend worden. De aangezogen petroleum uit het reservoir wordt nu in den verdamper geperst. Onder den verdamper is de ontstekingsbuis, die bij ’t ingangzetten bijv. door een lamp of zelfontsteker verwarmd wordt. De gascormig geworden olie stroomt met de aangezogen lucht in den cilinder en drijft den zuiger vooruit.
Is de cilinder voldoende warm geworden, dan wordt de lamp weder verwijderd en de cilinder door circuleerend water koel gehouden. In plaats van te laten circuleeren, omgeeft men den cilinder wel met een stilstaande watermassa. Ze zal spoedig een temperatuur van 100° aannemen en verdampen. Deze damp kan dan ontwijken door een afblaaspijp. Men maakt hier gebruik van de latente verdampingswarmte van het water, de noodige warmte wordt onttrokken aan den cilinderwand. Men kan + 5 uur met zulk een watermassa werken vóór alles verdampt is.
Het is uit proeven gebleken dat voor 1 p.k. per uur 1 L. verbruikt werd, terwijl dit bij circuleerend systeem 25—40 L. was. De gelijkmatig hooge temperatuur der wanden schijnt tevens uitstekend te zijn voor ’t tegengaan van condensatie der olie tegen de wanden.
Daar de zuiger in één richting druk krijgt, in tegenstelling met de stoommachine, moet aan den motor iets aanwezig zijn waarin bij den heengaanden slag arbeid opgehoopt kan worden. Dit geschiedt door een of twee zware vliegwielen op de krukas.
Gemiddeld effect der petr.loc. is 10 p.k., met een cil.diam. van 200 m.m., slag 240, en 330 omw. per min., gewicht ^ 3000 K.G.; fabrikanten: Deutz, Grob & Co., Berlin-anhaltische Masch.bau, Daimler mot.fabriek, en Ad. Altmann & Co., Berlijn. Een voorschrift is voor de loc., alle bewegende deelen te beveiligen. Lectuur van de loc.: Otto von Taborsky, Construction und Betrieb (Leipzig, Hartleben’s Verlag); de „Verein. Deutsch. Ing.” geeft zoo nu en dan iets.