Onder de moderne transportmiddelen die zich tot steeds grooter volmaaktheid in onzen tijd ontwikkelen, behooren vooral de liften. Zij zijn te onderscheiden in:
I. Handliften;
II. Transmissie- of Drijfwerkliften;
III. Hydraulische liften;
IV. Electrische liften;
V. Paternosterliften.
Handliften gebruikt men daar, waar kleine lasten van de eene verdieping naar de andere te transporteeren zijn, diners in hotels, kleine magazijnen. Men gaat hierbij hoogstens tot 200 K.G., daar anders te veel menschenkrachten noodig waren, of ’t bedrijf te langzaam ging.
Transmissieliften worden meest voor zwaarder vrachten aangewend, soms met meevoering van den bedienenden man, doch zelden speciaal voor personenvervoer. Gebruikelijke lasten voor fabrieken en magazijnen 200—800 K.G., bij een snelheid van 0.2—0.5 M. per sec. Deze moeten voorzien zijn van veiligheidsinrichtingen, bij breken van kabel, riem enz. Worden ze niet van een drijfwerkas gedreven, doch krijgt de drijfas zijn beweging van een electromotor, dan heeten zij indirect electr. liften.
Hydraulische liften dienen voor transport van goederen en personen. In de laatste jaren door de enorme verbeteringen der el. liften worden ze bijna uitsluitend voor goederen gebezigd, en wel daar waar constant zware vrachten te verplaatsen zijn. Ze zijn gemakkelijk aan te brengen en gemakkelijk te bedienen, evenwel hebben ze veel nadeelen in vergelijking van de electr. liften. Den noodigen waterdruk kan men krijgen van de waterleiding. Daar deze druk 2 a 2.5 atm. is, dus voor zware lasten een te groot zuig er oppervlak noodig zou zijn, zoo neemt men als grens voor liften op de waterleiding lasten van 300—400 K.G., terwijl men bij zwaarder lasten den druk van een hoogdrukpomp krijgt; deze perst het water in den cilinder onder een druk wel van 100 atm., maximum last ± 1000 K.G.
De liften waaraan men tegenwoordig zijn aandacht schenkt om ze in alle opzichten volmaakt te krijgen, zijn wel de electrische.
Van de verscheiden voordeelen die de electr. liften in de eerste plaats hebben, mogen de geringe bedrijfskosten wel vooropgesteld worden. In tegenstelling met de hydr. liften, welke altijd, of zij de maximale of een geringe last heft, steeds dezelfde hoeveelheid water gebruikt, gebruiken de, voor het bedrijf van electr. liften noodige electromotoren, steeds zooveel stroom als voor die heffing noodig was. Er is voor aanzetten voor een oogenblik meer stroom noodig, doch de kosten zijn toch aanmerkelijk minder. Proeven hebben aangetoond dat een hydr. lift die jaarlijks f 700 aan drukwater (van de waterleiding) kostte, deze na verandering in een electrische juist Vio gedeelte of f 70' in denzelfden tijd bedroeg. Volgend lijstje geeft een overzicht van kosten bij beproeving bepaald van 3 liften, elk voor een last van 400 K.G., hefhoogte 23.4 M.
Gedreven door pomp met gasmotor Druk van de stadswaterleiding Gedreven door electr. motor
Kosten voor 1 heffing: 0,912 cent. 5,544 cent. 0,552 cent.
Verder heeft de electr. lift een geringer ruimte noodig, daar de electr. motor met toebehooren onder in de schacht of boven op geplaatst kan worden, terwijl bij de hydr. lift de cilinders met plungers bezijden van de schacht komen; verder een gevaar van bevriezen des winters.
Voordeel van de electr. boven de transmissielift is, dat bij de tweede steeds drijfassen loopen en zoo arbeid verloren gaat bij stilstand van de kooi, terwijl bij de electr. de motor bij stilstand van de kooi uitgeschakeld is, dus geen arbeidsverlies veroorzaakt.
Ook bij liften gedreven door een gasmotor biedt de electr. groot voordeel, daar de electr. motor gemakkelijk automatisch in- en uit te schakelen is.
Snelheid bij electr. liften voor goederentransport 0.2—0.4 M. per sec., voor goederenliften met stuurreepbediener tot max. 1 M. per sec., voor personen speciaal 0.5—1.5 M. per sec. Slechts in Amerika, waar men de zoogen. expres liften heeft, die bij de 10de verdieping voor ’t eerst stoppen en dan vervolgens elke volgende, daar bereikt men de snelheid van 3 M. per sec.
Een paternosterlift bestaat uit kettingen zonder eind, waartusschen op eenigen afstand van elkaar kooien zijn geschakeld. Deze loopt den geheelen dag door, zoodat telkens een kooi voor de opening komt, men stapt maar in en uit waar men verkiest. Beweegkracht is electriciteit.
Fig. 1 stelt voor een handlift met 2 kooien, geschikt voor kleine goederen. Men balanceert ’t gewicht der kooi, of men plaatst als contragewicht een 2de. a is ’t trektouw loopend over een haspelschijf, deze draait as b waarop een klein tandwiel c werkend op een grooter tandwiel d., deze doet as e draaien waarop een haspelschijf f waarover ’t touw der kooien loopt. Bij grooter lasten (de max. last voor handliften is 200 K.G.) heeft men op as e een remschijf, zoodat ’t mogelijk is de kooi met last rustig te laten hangen zonder dat men ’t trektouw vasthoudt.
Fig. 2 stelt voor een transmissie- of drijf werklift, geschikt voor goederen, met of zonder begeleiding van den bedienenden man. Hier is ’t gewicht der kooi -f- een gedeelte der max. last afgebalanceerd, wat bij de electr. ook altijd ’t geval is. Daar men niet altijd de max. last heeft op te halen, bezigt men dan voor uitbalanceering ½ hiervan, was het evenwel regel om de max. last te verplaatsen, dan zou de aangewezen weg zijn de uitbalanceering voor ½ last te doen, want dan had men bij rijzen der max. last of dalen der leege kooi slechts ½ last op te halen.
De drijfwerkas A, waarop een breede riemschijf, brengt door middel van riemen de as B in beweging. Op de breede riemschijfC zijn 2 riemen gelegd, de één is een open riem, d. w. z. ’t gedeelte van de riem wat boven op de eene schijf loopt, loopt ook op de andere bovenop. De ander is een gekruiste riem; hier loopt ’t gedeelte der riem wat bij de eene schijf boven loopt, bij de andere onder op. We 'krijgen bij de open riem dezelfde richting van draaiing en bij de gekruiste een tegengestelde draaiing. Op as B zijn de riemschijven L' V L" R geplaatst, waarvan V en R vastgespied zijn, terwijl de andere los om de as draaien. Loopen de riemen dus op L' en L", dan gebeurt er niets, alleen draaien de schijven.
Wordt evenwel de riemuitzetter d verschoven naar rechts, dan komt riem L' op V; naar links dan loopt L" op V. Nu geeft L" (open riem) dezelfde draaiingsrichting van A aan B. De lift zal rijzen. Loopt daarentegen L' (gekruiste riem) op V, dan zal de beweging omgekeerd worden en de lift dalen. Op as B zit een worm w (zie aldaar), werkend op een wormwiel W. Dit wiel zit gespied op dezelfde as als trommel T, waarop ’t staaldraad van de kooi en tegenwicht is gewonden en wel zoo, dat bij opwinden van de kooireep e de tegenwichtreep f wordt afgewonden.
In de kooi is nog een trekkoord aangebracht, ’t Is een touw zonder eind, dat zoowel in ’t gebouw als in de kooi bediend kan worden. Wordt aan t getrokken dan draait zich de schijf s, voorzien van uitholling u. Deze uitholling schiet voorbij ’t rolletje r, dat gedwongen wordt op de oppervlakte van schijf s te blijven. Hierdoor wordt r opgelicht en hefboom H, draaiend om pen]?, brengt ’t houten remblok dat aanvankelijk tegen R drukte, naar beneden, zoodat as B nu vrij kan draaien. Tegelijk met de draaiing van s wordt de tandheugel g verzet, die zich naar links of rechts beweegt, naar gelang de draaiingsrichting van s is. ’t Verlengde der tandheugel heeft 2 riemuitzetters (deze grijpen om de riemen) en volgen den weg der heugel — of L' komt op V öf L" op V. De as B zal draaien, alsmede ’t wormwiel met den trommel en de lift wordt op of neer bewogen.
Zooals bij de hydr. en electr. liften zijn hier verscheiden veiligheidsirichtingen aangebracht. Een van de meest bekende wordt onder hydr. lift beschreven. Tevens is eene inrichting aanwezig om bij eindstanden de lift automatisch te doen stoppen.
Fig. 3 stelt voor een electrische lift. Het zoogen. windwerk is hier beneden in den kelder tusschen de schacht geplaatst. De electromotor E drijft de wormas w met het hierop werkende wormwiel W; dit is gespied op as A, alsmede de trommel T, waarop weer de kabels of reepen gewonden zijn. De kabel K van de kooi loopt over schijf K' (fig. 3A) dan over K" (fig. 3) naar de kooi. Die van ’t tegenwicht over schijf t (fig. 3A) over t' (fig. 3B) naar tegenwicht. Nog te vermelden dat op wormas w een schijf R op *t eind zit, aan den kant van de motor.
Op de motoras een dergelijke. Door deze 2 schijven worden de assen aan elkaar gekoppeld. Deze 2 schijven zijn aan elkaar verbonden door een elastisch (gummi of leder) tusschenstuk. Dit stuk heeft ten doel te isoleeren en tegelijk de schokken bij aanzetten op te nemen. Op de breedste van deze 2 schijven (gewoonlijk die op de wormas) werken onder en boven 2 houten remblokken, bewogen door hefboomen, werkend op ’t anker van een electromagneet. Wordt de hoofdstroom gesloten, zoo zal de spoel magnetisch worden en de hefboomen aantrekken; hierdoor worden de remblokken van de schijf afgebracht, de electromotor krijgt stroom en zal de wormas gaan draaien, zoomede ’t wormwiel met as en trommel.
Door aan een eindlooze reep (stuurreep, te bedienen in en buiten de kooi), die op den weerstand werkt en de inschakelsnelheden automatisch regelt, in de een of andere richting, vlug of langzaam te trekken, kan men op of neer vlug of langzaam de lift doen gaan. De stuurreep wordt op de te stoppen verdieping ingesteld en verder geschiedt alles automatisch. Is de stuurreep ingesteld, dan wordt de motor in beweging gezet en de kooi naar de gewenschte verdieping gebracht. Alles wordt dan weer automatisch uitgeschakeld. Aan de afsluitdeuren zijn contacten aangebracht. Zijn deze gesloten, dan gaat alleen de stroom door en kan de lift werken.
Bij open stand der deuren gaat de stroom niet door, dus werkt de lift niet. Alweer een voorzorgsmaatregel dat ’t bij een openstaande deur, op de een of andere verdieping, onmogelijk is de lift in werking te brengen. Ook hier zijn automatische uitschakeltoestellen aanwezig, voor uitschakelen van den hoofdstroom bij de eindstanden en bij breken van de reep. Voor veiligheidsinrichting met wiggen zie hydr. lift.
Fig. 4 geeft een electr. perronlift. Op 4 holle ijzeren kolommen rust een raamwerk, waarop de electromotor E met remschijf R (als boven beschreven) met wormen w en wormwielen W aangebracht zijn. Op de ronddraaiende assen a en a' zijn 4 kettingschijven K gespied. Hierover loopt een GaU’sche ketting, waarvan ’t eene eind aan de kooi is bevestigd en ’t andere aan het tegenwicht. De tegenwichten loopen in de holle kolommen. De kooi is dus aan 4 hoeken opgehangen. Over de schijf t loopt de stuurreep die de inschakelweerstand 8 regelt.
Op 't raamwerk van de kooi zijn 2 nokken n geplaatst. Deze nemen bij rijzen van de kooi ’t afsluitraam mede, schuiven dit dus op en maken de opening vrij, terwijl stuiting b de stroom hij hoogsten stand van de kooi verbreekt.
Fig. 1 plaat 2 geeft aan een hydraulische lift. In den cilinder a bevindt zich een zuiger (plunger) b fig. 2 met stang c. Boven op deze stang zijn 2 schijven in een juk aangebracht, benevens een klein contragewicht. Over deze schijven loopen de kooireepen. Het eene eind is vastgemaakt bij B, loopt verder over schijven d, vervolgens over e naar de kooi. Hierdoor verkrijgt men ’t voordeel dat de slaglengte van den plunger de helft is van de hefhoogte van de kooi.
De cilinder moet evenwel tweemaal zoo groot oppervlak hebben. De kooi hangt voor veiligheid aan 2 reepen. Reep van tegenwicht blijft hier achterwege, daar het gewicht der kooi moet dienst doen voor dalen.
De stuurreep t in en buiten de kooi regelt den watertoe- of afvoer, dus het heffen of dalen der kooi. Boven en onder is op de stuurreep een bal s geklemd, die bij de eindstanden de reep verzet, die op ’t waterverdeeltoestel werkt. Bij deze constructie is alleen vulling noodig voor ?t heffen, ’t dalen geschiedt door ’t overwicht der leege kooi, deze trekt den plunger omhoog. Er zijn evenwel constructies waarbij ’t drukwater onder den plunger komt, zoodat bij laagsten stand van de kooi ook de plunger naar beneden is. In fig. 2 is ’t verdeeltoestel duidelijk zichtbaar. Het drukwater (hetzij waterleiding of drukwater van een pomp, b.v.
Worthingtonpomp) komt bij i binnen. De stuurreep is om schijf c gewonden. Deze beweegt door middel van wieltjes en een heugel het zuigertje e. In fig. 2 komt ’t drukwater boven den plunger, deze daalt en de kooi rijst, terwijl het water onder den plunger wegvloeit. In fig. 2a is de afvoeropening afgesloten, de lift staat stil. In fig. 2b trekt ’t overwicht der kooi den plunger naar boven en ’t water circuleert.
Fig. 3 geeft een der meest gebruikte veiligheidsinrichtingen aan, die zoowel voor hydr., electr. als transmissieliften gebruikelijk is. Aan K wordt de kabel bevestigd, deze trekt de veer h in. Daardoor worden de getande klauwen c losgemaakt van de houten stijl, daartusschen. Breekt de kabel, dan ontspant de veer h zich, deze trekt de helboomen a en a' naar beneden, welke draaien om pennen i en i'. Deze trekken de stangen b naar boven en hiermede de klauwen c. Daar deze gezwaluwstaart tegen een hellend vlak loopen, in een gietstuk d, aan de kooi gemonteerd, zullen ze bij naar boven gaan den onderlingen afstand verkleinen en in de houten stijl dringen, waardoor de kooi onherroepelijk vast staat. Onder en boven aan de kooi is nog een geleiding g aangebracht.
Bij sommige constructies is nog onder aan de kooi een zoogenaamd valscherm aangebracht; wordt hier tegenaan gestooten (als een deur open stond, de lift daalde en iemand juist zijn hoofd door de opening stak), dan licht hij dit scherm op, wat ook op de klauwen of wiggen werkt en zoo de kooi stil doet staan. Ook bij de tegenwichten zijn dikwijls veiligheidsinrichtingen aanwezig, voor eventueel breken der reep.
Voor de electr. liften gebruikte motorenstroom kan zoowel wissel- als gelijkstroom dienen. Bij gelijkstroom worden de serie- zoowel als de shunt- en compoundmotoren gebruikt, terwijl bij wisselstroom voorloopig de draaistroommotoren zich eigenen.
Grondvlak van de kooi voor fabrieken en magazijnen gewoonlijk 1.5 X 1.5 M. en 2 M. hoog, voor personen met inbegrip van bedienenden man, b.v. voor 7 personen, is het in den regel 1.3 tot 3.2 M. en zelden hooger dan 2 M. Daar ’t wel voorkomt, b.v. in groote handelshuizen, dat voortdurend 12, soms meer personen vervoerd worden, bouwt men de electr. liften voor lasten van 300 tot 1200 K.G.
Lectuur: Edward F. Walker, Die EleMr. Aufzüge (Harry Buschmann, Leipzig), Iets in des Ingenieurs Taschenbuch Hütte, een boekje uitgegeven door de Allgemeine Elektr. Gesellschaft, Berlin, een boekje van Stigler, Milaan; voor kostenberekening een werkje van ing. Fritz Hoppe, Aus der Praxis für die Praxis (verl. Ernst Hoppe, Darmstadt—Leipzig).
Als eerste liftenfabriek hier te lande kan wel genoemd worden de Haarl. machinefabriek te Haarlem; in den laatsten tijd fabriceert Stork in Hengelo ze ook.