Russisch veldheer, geb. te Bronswijk. 1743; hij kwam als page aan het hof van Hannover. werd in 1759 vaandrig bij do Hannoversehe garde te voet, in 1760 luitenant, en in 1762 kapitein. In dezen rang nam hij deel aan den 7-jarigen oorlog.
Na den dood zijns vaders werd hij bezitter van het uitgestrekte buitengoed Banteln, maar leefde op zoo ruimen voet, dat hij weldra aan lager wal geraakte. Daarom nam hij het besluit, om de militaire loopbaan weder te bekleeden. Hij trad als majoor in Russisschen dienst en streed in 1774 onder Romanzow tegen de Turken. In 1778 werd hij luitenant-kolonel bij de kavalerie, en in 1787 werd hij door de keizerin benoemd tot kommandant van een regiment ruiters, waarmede hij het volgende jaar onder Potemkin ten strijde toog. In 1794 sloeg hij de Polen bij Soly en werd bevorderd tot generaal-majoor. Wegens latere wapenfeiten ontving hij aanzienlijke goederen in het gouvernement Minsk.
De strijd met Perzië bracht hem aan de oevers der Kaspische zee, waar hij deel nam aan de verrovering van Derbent. In 1798 werd hij luitenant-generaal en in 1802 generaal der kavalerie. Hij was een der voornaamste samenzweerders tegen Paul I, en men verhaalt, dat hij keizerin Maria belet heeft om bij het hulpgeroep van haar gemaal deze te hulp te komen. In 1805 werd hij als bevelhebber der noordelijke armée naar Oostenrijk, en in 1806 met een hulpkorps naar Pruisen gezonden, maar moest wegens de overwinningen der Franschen op den rechteroever van de Weichsel blijven. Hij kreeg vervolgens bevel om de Russische grenzen te dekken. Door Davoust, Lannes en Suchet aangegrepen, hield hij het bevel van den veldmaarschalk, om niet te vechten, onder zich, bleef stand houden en sloeg den vijand.
Toen benoemde Alexander hem tot opperbevelhebber van het leger, en B. behaalde vervolgens bij pruisisch Eylau een bloedige overwinning op Napoleon (1807). In den zomer zegepraalde hij opNeybij Gritstad, noodzaakte Napoleon bij Heilsberg terug te trekken, maar werd bij Friedland geslagen. Van dien tijd, tot aan 1812 leefde B. op zijn goederen bij Wilna, maar bij den aanvang van den veldtocht van 1812 bevond hij zich in het gevolg des keizers, nam deel aan den slag bij Borodino en versloeg den koning van Napels bij Tarutino. Niet lang daarna keerde hij wegens zijn ziekelijken toestand naar zijn kasteel terug, maar in het begin van 1813 werd hij benoemd tot opperbevelhebber van de Poolsche armée en rukte daarmede voorwaarts naar het hertogdom Warschau, om zich met het hoofdleger te vereenigen. Nadat hij I20ct. 1813 St. Cyr bij Dohna verslagen en naar Dresden teruggedreven had, liet hij voor deze stad het korps van graaf Tolstoi achter en snelde naar Leipzig, waar hij den 17en aankwam en den doorslag gaf aan de overwinning der verbonden mogendheden.
Den volgenden dag werd hij benoemd tot bevelhebber over den rechter vleugel van het leger en veroverde 19 Oct. stormenderhand een voorstad van Leipzig. Hier word hij in den gravenstand verheven, en hij belegerde vervolgens Torgau. Wittenberg en Maagdenburg, terwijl hij tevens belast was met het opperbevel over de troepen, die bij Dresden St Cyr in het oog hielden. Jn December blokkeerde hij Hamburg en hield het ingesloten tot aan den vrede van Parijs. Daarna 'werd hij aanvoerder van het zuider-leger, dat in Bessarabiü tegen de Turken zou strijden. In 1818 nam hij wegens zwakke gezondheid en gevorderden leeftijd zijn ontslag en sleet zijn overige dagen in Hannover, waar hij 3 Oct. 1825 overleed. Hij heeft een boekje geschreven over den officiersdienst bij de kavaierie.