Het lettergieten is het bedrijf, waarop de eigenlijke boekdrukkunst steunt. Die kunst toch bestaat hierin, om een drukvorm samengesteld uit losse, beweegbare lettertypen over te brengen, af te drukken op papier, perkament, linnen enz.
Een allereerste voorwaarde, waaraan de drukvorm moet voldoen, is een zuivere gelijkheid van zijn oppervlak, zoodat een lettertype, dat een rechthoekig staafje is, waarop het ietterbeeld is aangebracht, een onberispelijke mathematische zuiverheid moet hebben. Geheel uit de hand bewerkt is het niet mogelijk een drukletter tot stand te brengen, die aan den eisch van zuiverheid voldoet. Noodzakelijk is het daarom dit materiaal in een vorm te gieten, welk laatste instrument zich uit de hand met volmaakte juistheid uitnemend laat vervaardigen. Om een drukletter te gieten, heeft men een vorm noodig die uit twee deelen bestaat, een deel, dat het beeld van de letter bevat (matrijs), en een ander deel, dat den vorm aan het staafje geeft, den eigenlijken gietvorm. Zoo lang in ’t algemeen het gieten bekend is geweest, heeft men den gietvorm gekend, de uitvinding van het lettergieten was dus de uitvinding van de matrijs; zij lag derhalve opgesloten in dit denkbeeld: den indruk van een gegraveerde letter als gietvorm te bezigen, ten einde daarin de drukletter te gieten.In de eerste periode van de lettergieterij werd de letter in geelkoper gesneden, die in lood werd ingedrukt. Al heel spoedig verving men het geelkoper door staal, het lood van de matrijs door rood koper. Zulk een in staal gegraveerde letter noemt men een stempel (fig. 1) en de kunstenaar, die hem vervaardigt, een stempelsnijder. Als onderdeel van de graveerkunst is het stempelsnijden allengs een afzonderlijke tak van industrie geworden, Ook door de toepassing van de galvanoplastie (zie ald.) kunnen de matrijzen verkregen worden. In de laatste twee jaren is het zelfs gelukt langs galvanischen weg nikkelen matrijzen te vervaardigen, die een ontzaggelijk weerstandsvermogen bezitten. '
Daar elk lettertype een afzonderlijken vorm (matrijs) vereischt, bestaat een volledig schrift uit een groot aantal matrijzen. Een complete sorteering van een hollandsche boekletter bestaat uit ongeveer 140 matrijzen.
De hoofdvoorwaarde van de matrijzen van eenzelfde schrift is hierin gelegen, dat het letterbeeld in alle even diep is ingedrukt, volkomen evenwijdig aan de beide zijden loopt en dezelfde plaats in het koper inneemt, m. a. w. bij alle even ver van het einde verwijderd is (fig. 2). De diepte van de matrijs heeft invloed op de letterhoogte, het evenwijdig loopen op den stand van de letter en het gelijkmatig verwijderd staan op de linie van het schrift. Aangezien het indrukken van den stempel nimmer zoo zuiver kan geschieden, dat aan bovengenoemde voorwaarden voldaan wordt (fig. 3), moet de matrijs, alvorens zij voor het gieten dienen kan, door een kundig werkman zuiver worden afgewerkt, welke werkzaamheid „justeeren” wordt genoemd.
Het tweede gedeelte, de eigenlijke gietvorm, waarin het letterstaafje gegoten wordt, is tot het midden van de 19de eeuw bijkans onveranderd gebleven. Tamelijk gecompliceerd bestaat hij in hoofdzaak uit twee stukken, die op elkander sluiten, doch gemakkelijk verwijderd kunnen worden. Is de vorm gesloten dan vertoont hij een kleine opening, die juist de gedaante van het te gieten staafje bevat (fig. 4). Daarvoor brengt men de matrijs, plaatst haar vast tegen de opening aan en giet vervolgens aan de achterzijde van den vorm de vloeibare letterspecie in, een legeering van lood, antimonium en tin. Nu wordt eerst de matrijs verwijderd, daarna de gietvorm geopend en vervolgens het gegoten letterstaafje er uit genomen (fig. 5). Die drukletter moet dan nog allerhande bewerkingen ondergaan alvorens zij voor den druk kan worden gebezigd.
De onvermijdelijke gietknop moet afgebroken (afbreken), de gietbraam aan twee zijden weggeslepen (slijpen), aan twee andere zijden weggeschaafd (fig. 6), en de breuk ontstaan door het afbreken van de gietknop met een beitel uitgestooten worden (klaarmaken), alle welke werkzaamheden tot het einde van de 19de eeuw geheel uit de hand werden verricht. Uit den aard der zaak is dus de letterfabricatie kostbaar en tijdroovend. Omstreeks 1825 werden in Engeland pogingen aangewend het gieten van de letter machinaal te doen plaats vinden, doch ongeveer twintig jaren moesten verloopen, alvorens men op een eenigszins gunstig resultaat mocht bogen. De invoering van de lettergietmachine (fig. 7) heeft een groote ommekeer in het lettergietersbedrijf te weeg gebracht, omdat de hoeveelheid letters, die nu door eenzelfden werkman in denzelfden tijd kan worden geleverd, ongeveer viermaal zoo groot werd. Intusschen het afwerken van de letter uit de hand bleef bestaan, tot ook daarin voorziening werd getroffen, toen de Parijsche werktuigkundige Foucher (fig. 8) en de Berlijnsche fabrikant Küstermann (fig. 9) in navolging van den Amerikaan Atkinson en den Engelschman Hepburne tusschen 1880 en 1890 machi1 nes construeerden, die de letter geheel gereed afleverden. Deze buitengewoon ingewikkelde werktuigen onder den naam van compleet lettergietmachines zijn thans algemeen in gebruik.
De drie afmetingen van het letterstaafje, de hoogte, de lengte en de breedte zijn van groot belang voor de lettergieterij. Sedert jaren tracht men te verkrijgen, dat alle drukkerijen op éénzelfde letterhoogte haar drukmateriaal hebben ingericht. Een groot voordeel wordt daarmede bereikt, omdat de lettergieterijen meestal groote hoeveelheden letter op magazijn voorradig hebben. Bij voorkomende behoefte kunnen dan de lettersoorten onmiddellijk worden geleverd, daar het kostbare afschaven op bijzondere letterhoogte of erger nog het opzettelijk gieten voor de drukkerij onnoodig is. Terwijl het nog verre is, dat de drukkerijen van één land een gelijke letterhoogte hebben, onderscheidt men drie voorname hoogtesoorten, de hollandsche i 66, de fransche ^ 623/4 en de engelsche i 62 typographische punten.
De typographische punt is de afmeting, waarmede de lengte van het let ter staaf je, het corpus, zooals de technische term luidt, berekend wordt. Dit onderwerp heeft een eigen geschiedenis. Oudtijds werd de lengte van het Ie tt er staaf je, d. i. de afmeting van de drukletter in de richting van het letterbeeld, bepaald door de grootte van het letterbeeld en aangezien de stempelsnijder zijn typen geheel willekeurig sneed, hadden de letterstaafjes, hoewel van éénzelfde schrift alle aan elkander gelijk, geen bepaalde afmeting. De fransche lettergieter Pierre Simon Fournier, het voordeel inziende èn voor den lettergieter èn voor den drukker wanneer de lengte der lettertypen naar een bepaalde vaststaande maat werd geregeld, zoodat de verschillende schriften onderling met elkander verband hielden, dacht in 1737 een systeem uit, waarbij hij de drukletters goot in verhouding tot den destijds in Frankrijk in gebruik zijnden pied du roi. Eén voet had 12 duim, één duim 12 liniën. Een zesde linie nam hij als eenheid aan, die hij de typographische punt noemde.
In 1740 werd in Frankrijk als standaardmaat de toise de Pérou ingevoerd, verdeeld in pied de Paris en verder j met eenzelfde onderverdeeling als de vroegere j pied du roi. Daar echter de pied de Paris ietwat langer was dan de pied du roi, steunde het systeem Fournier niet meer op de officieel in Frankrijk in gebruik zijnde lengtemaat en was het de beroemde Parijsche lettergieterboekdrukker François Ambroise Didot, die nu de juiste maat voor de typographische punt aangaf en een nieuw systeem, echter geheel steunende op het beginsel Fournier, invoerde. Dat systeem is over de geheele wereld (Engeland en België uitgezonderd) aangenomen en bekend als het systeem Didot. .
De in Nederland meest voorkomende namen van liet corpus der drukletter zijn: nonparel 6, galjard 8, garmond 9, dessendiaan 10, mediaan 11, augustijn 12, text 16 typ. punten etc. De invoering van den meter en de verbreiding van die standaardmaat over Europa deden sedert de wenschelijkheid gevoelen de typographische punt in overeenstemming met dien meter te brengen. Pogingen door Didot in *t werk gesteld daaraan uitvoering te geven, werden niet met goed gevolg bekroond. Eerst in 1879 gelukte het den Berlijnschen fabrikant van koperen lijnen Hermann Berthold het metersysteem in te voeren en om nu zoo na mogelijk de afmetingen van Didot te behouden, verdeelde hij den meter in 2660 gelijke deelen, die de lengte van de typographische punt uitmaakte. Het verschil tusschen het Bertholdsche en het Didotsche stelsel is gering. Bij het eerste is de typ. punt 0,374 m.m., bij het ander 0.376 m.m., een verschil, dat zich in de praktijk van de typographie echter nog tamelijk sterk doet gevoelen. Op bijkans alle lettergieterijen van het vasteland van Europa en van Amerika wordt tegenwoordig het systeem Berthold gevolgd.
De breedte van het letterstaafje wordt bepaald door de breedte van het letterbeeld. Tot op heden is met die afmeting door den stempelsnijder vrij willekeurig gehandeld, doch schijnt er een streven te bestaan, voor zoover het de boekletter althans betreft, ook daarin meer regelmaat te brengen. Bij aanbieding van nieuwe lettersoorten wordt door sommige lettergieterijen de aandacht er op gevestigd, dat de teekenaar en dus ook de stempelsnijder het volledige schrift verdeeld heeft in 5 tot 7 soorten van 20 tot 30 letters, die ieder éénzelfde dikte hebben. Of het den boekdrukker veel voordeel zal aanbrengen, moet de praktijk nog leeren. Slechts bij de vervaardiging van ornamenten, die aan vier zijden moeten aansluiten, is een mathematisch zuivere breedtemaat noodzakelijk.
Het bedrijf van den lettergieter, dat tegenwoordig door de uitvinding van de zetgietmachine (een werktuig dat in staat stelt de drukletter tegelijkertijd te zetten en te gieten) min of meer ernstig bedreigd wordt, heeft zich allengs uitgebreid en ontwikkeld. Bepaalde het zich oorspronkelijk tot den aanmaak van het gegoten zettersmateriaal: letters, ornamenten en het tusschen de woorden en regels geplaatste wit en interliniën, de relatie met de boekdrukkers gaf aanleiding ook andere verwante bedrijven daarin op te nemen. Zoo lag het voor de hand, dat de stempelsnijder zich mede belastte met de vervaardiging van kleinere gravuren en niet zelden verbond hij aan zijne inrichting een houtgraveur. De uitvinding van de stereotypie en van de galvanoplastie had op het lettergietersbedrijf een belangrijken invloed. Ook die inrichtingen zijn tegenwoordig in alle lettergieterijen aanwezig.
De geschiedenis van de lettergieterij als zelfstandig bedrijf is nog niet te boek gesteld. Meestal is zij saamgeweven met die van de boekdrukkerij en aangezien de geschiedschrijvers bijkans altoos uitsluitend hunne aandacht schenken aan de drukkerij en hare voortbrengselen, is het lettergieterswezen uit vroeger tijdperken ons zoo goed als onbekend. Voor een juist inzicht van de ontwikkeling der typographie is een nader onderzoek naar het bedrijf van de vroegere lettergieters van het hoogste “gewicht, niet alleen omdat veel wat ons thans nog verward en onzeker toeschijnt in helder licht kan worden gesteld, maar meer nog omdat waarschijnlijk omtrent verschillende personen en zaken thans de meest averechtsche denkbeelden heerschen.
Vermoedelijk sneden en goten de oudste drukkers hun eigen letters. De eerste boekdrukker in Nederland, van wien wij met zekerheid weten, dat hij zijn bedrijf van lettergieter
ook dienstbaar maakte voor andere vakgenooten, dat hij dus zijn letters verkocht, is een zekere Henric, zich noemende „lettersnider”, die tot 1495 te Delft, daarna te Antwerpen gevestigd was. In de 16de eeuw vinden wij in de Noordelijke Provinciën behalve Gabriel Guyot te Middelburg geen enkelen lettergieter met name genoemd. Daarentegen is de 17de eeuw betrekkelijk rijk aan lettergieters. Zoo treffen wij als zoodanig te Amsterdam aan de beroemde typographen Willem Jansz. en diens zoon Joan Blaeu, Christoffel van Dyck, ten onrechte door A. Willems de stempelsnijder der Elzeviers genoemd, de familie Voskens, vader, zoon en kleinzoon, terwijl te Leiden tot 1672 het lettergietersvak door de van Hoogenackers werd uitgeoefend. De wijd vermaarde Leidsche Elzeviers drukten hunne werken slechts hoogst zelden met lettertypen, waarvan zij ook de matrijzen bezaten.
Een eigen lettergieterij schijnen zij nimmer gehad te hebben. Hun zettersmateriaal betrokken zij, evenals vele andere nederlandsche boekdrukkers, voornamelijk van de Luthersche lettergieterij te Frankfort a/M. (Zie hierover Nieuwsblad voor den Boekhandel van 16 en 19 Juni 1896, Klaasesz Aankondiger 1900 no. 4).
Ook gedurende de 18de eeuw vinden wij een groot aantal lettergieterijen vermeld. Zoo noemen wij o. a. te Amsterdam het bedrijf der Wetsteins, waarvan de grond gelegd is door den grooten stempelsnijder Joan Michael Fleischman, en welke gieterij in 1743 door de Haarlemsche boekdrukkers Izaak en Johannes Enschedé gekocht, thans nog een belangrijke afdeeling vormt van het bedrijf der firma Joh. Enschedé en Zonen. Naast de lettergieterij van Wetstein bloeiden te Amsterdam de inrichtingen van Izaak en zijn zoon Hendrik van der Putte, Hendrik en Antonie Bruyn en vooral die van de Gebr. Ploos van Amstel. Te Haarlem had zich in 1740 de Belgische stempelsnijder J.
F. Rosart nedergezet, die korten tijd met zijn vennoot, den Remonstrantschen predikant Cornelis Nozeman, het vak van lettergieter uitoefende. Te ’sGravenhage werkte in de eerste helft der 18de eeuw de lettergieterij van R. C. Alberts en Hermanus Uytwerff, welke laatste na de ontbinding zijner vennootschap de zaken naar Amsterdam overbracht en aldaar gedurende eenige jaren voortzette. In de tweede helft van de 18de eeuw bloeide te VGravenhage het bedrijf van J. de Groot, dat na zijn overlijden op de Amsterdamsche firma Harmsen en Co. overging.
Alle deze lettergieterijen kwamen na korter of langer tijd in het bezit van de Haarlemsche firma Joh. Enschedé en Zonen.
De 19de eeuw kende te Amsterdam de lettergieterij van N. Tetterode, thans omgezet in de naamlooze vennootschap „De Amsterdamsche Lettergieterij”, te Arnhem de beide kleinere gieterijen van de firma’s Onnes, de Boer en Coers en Van der Wiel en Co., en korten tijd te Rotterdam de Rotterdamsche lettergieterij, welke laatste drie inrichtingen eveneens in de Haarlemsche firma Joh. Enschedé en Zonen zijn opgenomen geworden.