Gepubliceerd op 23-02-2021

Leonhardt johannes friedrich janssens

betekenis & definitie

nederlandsch oudheidkenner, geb. 23 Dec. 1806 te Herwen, werd in 1831 predikant, verliet weldra den kansel, wijdde zich geheel aan de oudheidkunde, werd 1836 tweede-conservator aan het museum voor oudheden te Leiden, in 1837 hoogleeraar honoris causa in de letteren, en in 1840 eerste-conservator; hij vervaardigde met den directeur van genoemd museum een oudheidkundige kaart van Nederland en België (1836—45), alsmede een alphabetische naamlijst van de romeinsche, germaansche en gallische oudheden in Noord- en Zuid-Nederland. In 1868 werd hij directeur van het muntkabinet te Leiden, en overl. 22 Juli 1869 te Rotterdam.

Hij schreef o. m.: Grafheuvelen der oude Germanen (1833), Germaansche en Noordsche monumenten (1840), Inscriptiones Graecae et Latinae (met platen, 1842), Grieksche en Romeinsche heelden en beeldwerk uit het Museum voor Oudheden (geïllustreerd, 1847), Beschrijving' der terra-cotta’s van het Museum (1862), verder verhandelingen in binnen- en buitenl. tijdschriften over oud schilderwerk op muren en op glas, over praalgraven, oude bouwwerken.

< >